Bomenballade

Een boom heeft wel iets treurigs
al denk je soms van niet,
hoe hoopvol en veelkleurig
groeit elke nieuwe spriet
die tak wordt en dan kraken gaat
en blad verliezend kaal
soms ontworteld weerloos wankel staat
als in een triest verhaal.

Dat wij bomen medeplichtig maken
aan amoureuze en amourloze zaken
die gekerfd staan in zijn bast;
initialen, kogelgaten, opgepast!
Want een boom die alles ziet,
eeuwen verleden heeft te dragen,
je kunt hem alles vragen,
maar een antwoord geeft hij niet.

Je gebruikt een boom om tegen te botsen
of je manlijke urine te horen klotsen,
je kunt hem onthouten voor bruikbare bouwsels
of als brandhout voor diverse brouwsels,
als kind kon je er fijn in klauteren
en speuren naar kabouteren,
vaak geeft beschutting zijn bladerenkroon;
hij heeft zich onmisbaar gemaakt, de boom.

Daar staat-ie dan, de boom,
een gestalte in de coulissen,
waar ‘tussen daad en droom’
tijd zijn bloesem doet bevriezen,
maar zolang wij hem rustig laten
groeien zijn takken naar het licht,
misschien heb je het al in de gaten:
jouw stamboom heeft jou opgericht.

Mijn Boom, Hij weet mijn ziel te helen,
als een god, maar Hij is met zovelen!
Ik weet het, ik uit mij wat onbeholpen,
maar tot hier heeft de Boom mij geholpen.

Wim van den Hoonaard