Om de noodzaak
aan te geven
maakt de schilder
allicht bang
maar zijn kunstwerk,
(onruststoker!),
is geen echte
brandweerslang.
¹ Naar: Ceci n’est pas une pipe.
Schilderij van René Magritte,
Eén van de eerste ‘conceptuele’
kunstenaars. Zijn schilderij
stelt een pijp voor die men kan
roken, maar het is (uiteraard)
geen echte pijp die men kan roken,
maar (slechts) een afbeelding
ervan. Hij noemt dit fenomeen het
verraad van de voorstelling’,
waarbij elke verwijzing naar
e pijp slechts een idee is en verraad
pleegt aan de echte pijp.
Verjaard (een schermutseling)
Walgend wachten
onze vrienden
op de dichter
na die stunt
want zij zullen
terugbetalen
deze streek met
zelfde munt.
(‘spicht-gedicht’, vervolg op mijn spichtgedicht ‘Jarig’;
zie Dichterscafé
30 september 2014)
Jarig
Dorstig dartelt
onze dichter
onder slingers
naar de nacht
Stiekem dronken
achterlatend
vrienden vooraf
zo verwacht
Wim van den Hoonaard
(naar het gedicht van Martinus Nijhoff)
Ik wou een dag geen wetten,
ik voelde mij bandeloos.
Ik maakte tijdens het zetten
met de zaag een gat in de doos.
Er kwam licht door ’t gat naar binnen
uit de prille lentezon.
Ik zag een kans om te winnen
en een kind dat pas begon.
Het stond daar vaag te gluren,
te fronsen met een lach.
De vraag onder het turen
die had ook ik eens bedacht.
Maar toen heeft het gedreven,
onbelemmerd als in een droom,
d’estafette van het leven
door zijn kijkdoos mij getoond.
En soms nog denk ik even:
wie het maken van een kijkdoos kent,
laat die zijn eigen leven leven,
wat moet die met mijn testament.
Een kind kan kraaien
maar kan niet duiven
en zo kwam het
dat ik op een
onbegrijpelijke dag
vroeg
aan een dreumes
die met zijn neus
tegen een raam geplakt
stond te gebaren
richting boom
wat er aan de hand was
“Ik zwaai naar een duif
en wuif naar een kraai!”
waarop de duif en de kraai
een diepe buiging maakten,
zich verkleedden,
en even later
terug kwamen vliegen als
zwarte duif en
witte kraai.
Het kind en ik,
we keken elkaar aan –
we herkenden elkaar
niet meer.
(ode aan de nar)
In een vastgeroeste kooi zit hij, de koning,
Met zijn geboorterecht op macht,
Door veel pracht en praal verzacht,
Wie mag honen zo’n vertoning?
Ivoren torens beschermen zijn troon,
Elk is voor hèm in dit koningsspel,
Waar zijn tred als een stropdas knelt
Hunkert hij heim’lijk naar spot en hoon
Wie verlost de koning uit zijn kooi,
Voor wie mag de loper soms uitgegooid,
Waar is de nar in het schaakspel gebleven?
Ik zag er met een aap ooit vier,
In plaats van torens, zoals nu hier,
Dáár is de nar in het schaakspel gebleven!
Naschrift:
In het Rijksmuseum (collectie Middeleeuwen) is een schaakspel met narren (met apen op hun rug/schouder) i.p.v. torens. Voordat ik het tegenkwam, had ik al het idee om iets te schrijven over een nar in een schaakspel.
(vergelijk ook: het Narrenfeest: een korte periode in het jaar waarin de narren de ‘feodale heersers’ mochten vermaken door ‘alles te mogen zeggen’, met veel spot en hoon; en humor denk ik).
Mijn naam schijnt afgeleid te zijn van Hogenwaard/Hoenwaard -hoge uiterwaard-; heeft dus niets met ‘honen’ te maken..