Wil Fraikin

na hun taalslag
bouwde hij een woordenbunker
tegen de dooddoeners
een staalhare stelling met gewapende gezegdes

na ketsende opmerkingen
en zinnen als dynamiet
met het fluistermortier op mondhoogte gezet
dreven haar blindgangers hem uit

hem kan niemand meer onhoorbaar naderen
aan flarden geschoten
werd er een grindpad van gelegd

de brokken werden gladde stenen als cliché’s
de ruwe verliefde trefwoorden
het steengruis in de zandloper gestopt.

Wil Frainkin

We werden jong, we zouden schitterend zijn,
in een privaat heelal en schoon tot op het bot.
Die hardheid was een hooggehouden fase
bij het struikelen langs het voorbestemde zwarte gat.

We pleegden snelle anonieme moorden
in de openbaarheid en we keken neer
op elk gratuit begrip: WIJ schoren ons.

We ontkrachtten mythen bevlekten hun papieren heroïek
en knepen ons in model uit zachte tubes:
de toekomst was een loop van authentieke shots
langs een verjarende verhaallijn.

We wierpen achteloos met zelfbedachte adjectieven
en raakten bekend met hun verzwegen plot.
Versneld geprojecteerd werden wij weer jong
en we herdachten ons, niets funktioneerde er nog –

niemand mocht meer mee als ons –
als klittende eilanden die wachtten op een zee.

We bleven keilen en zouden altijd jong blijven:
steeds weer weggeworpen en opstuiteren boven het wachtende water.

Toen lagen er al veel aan zee die anders jong waren geweest:
ze lijfden ons in: zij raakten reeds van H2O verveeld.

Wil Fraikin