(’s Morgens, in de toeristenbus, als Edvard zelf het speelt…)
Rentmeester van het inpandige verlangen
In de tuin kraakt het schelpenpad ‘Morgenstimmung’
Het hemelwater koelt dat wat ’s avonds hartstocht heette
En ik?
Ik wil niet meer zijn
Niet méér zijn
Of heel veel – of altijd
Juist altijd – altijd
En de Heer de Almacht
Als je niet oppast…
Hij roostert je ziel
Stilt de tijd en de doodsangst
Wat komt eerst – wat komt eerst
Poortwachter van het oneindige geluk
Een streng bewaakte virtuele entree dreigt te ontsluieren
Wat verborgen had moeten blijven
Buitenrust – rust de passant
En ik?
Ik wil niet meer zijn dan rust
Niet meer dan de grootste manifestatie van kracht
Niet op commando
Niet als de muziek uiteindelijk – ten lange leste – stopt
De schelpen niet meer kraken
Of als fatsoen en armoe lust en begeerte belemmert
Deurwaarder van het onverzilverde einde
De openstaande rekening wast zichzelf tot inbaar leven
– Vijf maal slaat de klok –
De avond nadert – stapvoets maar gewis
En ik?
Ik wil niet meer zijn dan het einde – het laatste
Omdat ik weet dat opnieuw ontwaken dodelijk kan zijn
Verzoening met het onvermijdelijke – stationaire status quo
Niemand komt geruisloos over het pad
En ik?
Ik heb geen alibi – geen hoger doel te dienen
En hoed mij voor de zelfverklaarde leraar
Voor veile vrouwheid
Voor verleiding
Voor verslaving aan het leven
Dat denk ik ’s morgens
Ik ben dan in die stemming
‘Want Ik ben het leven …’, zei ’ie, ‘alleen door Mij…’
(Bergen-Noorwegen/Haarlem-Nederland, voorjaar 2004)