de man met de gebalde vuisten
op de bank in het bed onder de dekens
die zijn kaak zet
niks zegt
de man die zijn hand ophoudt
en de koude regen vangt
hij glijdt beter af
als je ontspant
de man die een schaarbeweging maakt
de rots treft afdruipt
zich omdraait en zegt
beste uit drie
er is een sorteerstation voor
mannen met handen
ze komen op hopen
van gelijke houding
er is een berg van handen die
hun baard van boven
naar omlaag strijken
een berg met handen
die roerloos liggen
op een tafelblad
Wibo Kosters
het is niet dat je ontbreekt
er is meer dan genoeg
zo verraadt het leven je
dat ook zonder jou
je bent een naam in de wereld
van mijn kind een hand
vol herinneringen
los zand ben je
dat je zo weinig gaten
sloeg toen je ging en
alles drijft en vooruit vaart
ook dat is verraad
en dat ik steeds meer
op je lijk en vloek als jij
moet het verraad dat
ook mij wacht bezweren
Wibo Kosters
ik kwam hier om alleen te zijn
voor pijnloze dagen
in lege witte kamers
en liefde die slechts
vederlicht aanwezig is
anoniem zijn
in de versierde straten
van een stad die overstromingen
als jaarringen telt
de rivier volgen
in haar stijgen dalen
haar traagheid ademen
en snelheid vrezen
langzaam groeit de stad
in mij
worden straten namen
gezichten mensen
wil ik wortel schieten
langzaam leren
pijn te hebben
mijn huis bevolken
aanwezig zijn
Wibo Kosters
waaruit ontstond de ruimte
om je te verzoenen met:
de hond die ’s avonds zijn
kop in je schoot, de zon
die het stof op de ruiten oplicht?
de verbazing die langzaam
terug de open monden
inrolt en ze tot een glimlach sluit
waar geen leger tegen gebouwd
kan worden.
en blijft een rover dat,
als je geen buit meer bent,
een conflict als er geen woede is.
iedereen gaat naar huis
om thuis te komen.
naar aanleiding van roof, uit ‘daar ligt het’, Eva Gerlach, 2003