Monarchen, belhamels zie ze schallen
Voortdurend laten zij de flessen knallen
Plop zegt de kurk en die schiet ergens heen
Gierend gaan zij op weg en zien ‘zij’ iedereen
Knikkend, buigend gaan ‘zij’ door met deze façade
In de hoop erbij te horen maar worden ingevroren
Omdat Vorst en volk nooit verwanten zijn geweest
Tis net een vrieskou en men ziet blauw van de kou
De mens is nog ‘altijd’ hoogdravend bezig om deze troon
tot de hemel te laten groeien met hun handen in de boeien
De meerderheid kan hier niet tegen omdat ieder ‘t zelfde is
We zijn mensen van vlees en bloed met of zonder ‘blauw’
De blauwe mens voelt zich verheven boven jou
Maar laat ons bijna eeuwig staan in zijn of haar vrieskou
De vrieskou waait over ons heen en de vorst sabbelt op zijn fopsteen