De tol die ik offer
heet Wet der Liefde,
zoekend naar de graal
werd ik alsmaar doffer
zodat mijn ziel zich kliefde,
het was dor en kaal.
Water kolkt om mij heen
mijn hart schreeuwt ontzield:
draai niet om maar vlucht
en voel mij van steen,
door leem werd ik geknield
kreeg amper lucht.
Ik weet mijn doorvaart stopt,
versmelten wil ik en gil luid:
adem, adem, adem uit zee
maar ‘t water slaat en schopt
en zit genageld aan een kluit,
HET kijkt, ik vraag: neem mij mee.