De dichter die op Deventer wil dichten,
Is meer onthand dan zij die op hun fiets
Hun dichterlijke kunnen willen richten,
Want op dat voorwerp rijmt tenminste iets.
De dichter die van Deventer wil zingen,
Vindt in vertwijfeling wel iets gratuits
Als Koek- en Hanzestad, ja van die dingen,
Maar nee, op Deventer rijmt echtwaar niets.
Hij zoekt, als hij zijn habitat wil eren,
In arren moede naar iets erudiets,
Maar moete ten langen leste concluderen:
Zo’n stad biedt minder kansen dan een fiets.