Beatritz, comtessa de Dia (12 e eeuw)

Ik leef in staat van diepe klacht;

een ridder heeft mijn min vermorst
en hoezeer ik nog naar hem dorst,
leg ik hier vast voor ’t nageslacht.
Dat hij zich zo af kon keren!
Gaf ik zijn liefde geen gehoor?
Mijn min ging buiten ieder spoor,
in het bed en in de kleren.
Hoe gretig zou ik hem weer, zacht
in naakte armen, als een vorst,
op ’t teder kussen van mijn borst
verwennen, heel de lange nacht.
Ja, ik wil hem meer vereren
dan Floris deed met Blancefloor.
O, dat voor hem mijn oog en oor
en mijn hart en ziel vertere.
Mijn mooie, lieve, fijne vriend,
krijg ik jou ooit weer in mijn macht,
al is het voor één enkele nacht,
dan word je warm door mij bediend
en gekoesterd door mijn kussen.
En in mijn armen, als mijn man,
klem ik jou vast, waarbij je dan
doet wat ik wil ondertussen.
Vertaling: Ernst van Altena
In antwoord op uw diepe klacht
deel ik u mee, waarde comtesse,
met deemoed, dat u als maîtresse
vooral aan uzelf hebt gedacht.
Dat ik mij van u af moest keren, 
staat in uw canso reeds vermeld.
Ik kwam steeds naar u toegesneld,
In het bed en in de kleren.
Een jaar lang was ik in uw macht;
u speelde uw rol als maîtresse,
maar uw verplichting tot noblesse
vermorste al mijn minnekracht.
Steeds minder ging ik u vereren,
omdat mij telkens werd verteld
op welke lust u was gesteld.
Ik liet mij lijdzaam commanderen.
Een jaar was u mijn meesteres;
ik minde steeds zoals verwacht,
maar was volkomen in uw macht;
U was voor mij slechts heerseres.
Uw kunstjes konden lusten blussen.
ik was uw slaaf en trok als man
aan ’t kortste eind en met elan
ging ik er na een jaar van tussen.
Reactie (van de man) op het vertaalde gedicht van Ernst van Altena