Ballade van de faalangstige leraar

Ik ken het vak dat ik studeerde,
Herinner mij ’t studentenlied.
Ik ken het vuur dat mij verteerde.
Ik ken zo menig groot geleerde.
Ik ken alleen mijzelfve niet.

Ik ken de puber aan zijn smoel,
Bepukkeld en “ik ben er niet”.
Ik ken zijn omslag van gevoel,
Zijn enthousiasme voor een doel.
Ik ken alleen mijzelve niet.

Ik ken het keten van een klas.
Ik ken de meisjes, hun verdriet.
Ik ken hun vlinderlichte pas.
Ik ken hun sores en hun sas.
Ik ken alleen mijzelve niet.

Ik ken de punker aan zijn taal,
Met hanenkam een hele piet.
Ik ken de kakker aan zijn sjaal
En geen van beiden stoort mijn maal.
Ik ken alleen mijzelve niet.

Ik ken de rector en zijn macht,
Hij zo beheerst, ik kierewiet.
Ik ken zijn helpers alle acht.
Ik weet wat elk van mij verwacht.
Ik ken alleen mijzelve niet.

Ik ken het werkplan van de school,
De lesuitval, het normenlied.
Ik ken decanen als idool.
Ik ken de schoolbel als symbool.
Ik ken alleen mijzelve niet.

Ik ken het klappen van de zweep.
Ik ken het Bussemakerslied.
Ik ken van lesboer elke kneep.
Ik ken gekanker en gedweep.
Ik ken alleen mijzelve niet.

Envooi

Prins Jos, ik ken het allemaal.
Ik ken van ’t leven het verschiet.
Ik ken pensioen als avondmaal.
Ik ken alleen mijzelve niet.

Tinus Derks