Men zegt dat ik een dichter ben
en vraagt met klem om een ballade,
maar nu verbleekt mijn dichtersgen.
Helaasheid treft mijn zoektocht en
ik lijd geheid aan een blokkade.
Een olbol schud ik uit de mouw,
maar hoe fabriek ik een ballade?
Geen inspiratie, geen know how.
Ik peins mijn hersens bont en blauw.
Ik lijd geheid aan een blokkade.
Een spicht is mij een peuleschil,
maar in verhouding tot ballade
is deze versvorm slechts paskwil.
Mijn faalangst stoort mijn goede wil.
Ik lijd geheid aan een blokkade.
En villanelle, weer zoiets,
onvergelijkbaar met ballade.
Als rijmwoord kom ik slechts op fiets,
dus mijn ballade, dat wordt niets.
Ik lijd geheid aan een blokkade.
Vraag een sonnet en ik sta klaar.
Zo’n keurslijf mis ik bij ballade.
Met beide handen in het haar
zit ik terneer en ik verklaar:
Ik lijd geheid aan een blokkade.
Envooi
Beklagenswaardig toon ik mij.
Talentloos ben ik voor ballade.
Hier eindigt dus mijn poëzij.
Ik lijd geheid aan een blokkade.