Soms staat de tijd zelf even stil omdat hij –
licht steunend op twee fonkelende sterren –
steeds vaker zich afvraagt of ’t niet zijn eigen tij
van viriele voortgang is, die – zij het van verre –
veranderingen op de planeet, waar hij
de scepter zwaait, ten diepste zou versperren.
Is zijn feilloos klokronde ritme, vraagt hij
zich af, de oorzaak van zoveel macabere misère?
De tijd, ziet hij wel in dat zon en maan
vanuit nature en een genereus principe
opkomen en schitterend weer ondergaan?
De tijd, langzamerhand een veel besproken type,
zou zijn bestek in menselijker baan
van schoonheid, samenspel en liefde kunnen gieten.
Sieth Delhaas
Een overweging bij ‘et cetera’