De geur van tere blauwe bloemen vervoert me
Lotus’ bleke irissen omhelzen me van ver
in ieder blad vrees ik een toverwoord verborgen
en door de takken schitt’ren onvervalste slangenogen
In plaats van bloemen groeien er uit kelken ongekende wezens
witte Wijven hun haar versierd met vuur’ge bloemen
loeren vanuit het weelderig bloeiende moeras
als tijgers gereed voor de fatale sprong
Vochtige geuren die rieken naar onheil en verleiding
naar duistere wellust en tot nu toe niet gewaagde zonden
slingeren zich met ongekende heftigheid omhoog
uit schijnbaar schuldeloze gronden
Mijn knuisten houd ik nauwelijks in bedwang om
niet tersluiks en één voor één de meest verleidelijke
vruchten teder te beroeren en langzaam
zwelt uit ied’re porie de zaal’ge wee van het verlangen
gelijk het liefdesspel van vingers rond borst en buik
der vrouwen gluipen de ogen van slangen…
Echter niet deze of zij daar verderop, doet moeite
mij voor zich te winnen, iedereen bloeit en lokt
al wat ‘k zie is me verrukkend na
een niet te tellen mensenzee, een veld van zielen
Traag zwelt het verlangen en een zalig zinderen
lost op en ontvouwt mij als naar duizend zijden
naar de vrouw strekt mij zich uit naar de boom
de zee de bron naar Lotus naar de hemelsferen
als uit ontelb’re vleugels ontvouwt mijn ziel zich
die ik beschouwde als uit één
Dan verduizendvoudigend
het beeld van het Al gelijk
los ik verdwijnend op
en vind me deel van het geheel.
Sieth Delhaas
vrij vertaald naar Hermann Hesse’s Paradies-Traum (1926)