Vannacht stond ik een kopje thee te maken.
Wachtend totdat het water kookte
keek ik op mijn scherm en zag de winterfoto van de IJssel.
In einem Guss schreef ik het kwatrijn
dat taak was voor de februarimaand.
Ik sprak er over met mijn jongste broer
die ik bezocht vandaag, dat ik
met dichten en zijn vrouw met schilderen
tot een vorm van kunst waren gekomen
die wij in onze jeugd niet hadden kunnen dromen.
Toen dacht ik aan mijn eerste echtgenoot
die niet van gedichten hield
en hoe ik toen zelfs ophield ze te lezen
evenals met ’t spelen van toneel en hoe
dacht ik toen verder
door zo’n klein verschil in smaak
een bom kan komen liggen onder je relatie
en dat mijn tweede hele rijen uit zijn hoofd citeerde.
Ik vond het leven toen weer heel bijzonder.
Dronk mijn thee met honing op
en sliep mijn slaap tot in de morgen
Sieth Delhaas