Winternag

O, koud is die windjie
en skraal,
En blink in die dof-lig
en kaal
so wyd as die Heer se genade,
lê die velde in sterlig en skade.
En hoog in die rande,
versprei in die brande,
is die grassaad aan roere
soos winkende hande.

Oh, treurig die wysie
op die ooswind se maat
soos die lied van ’n meissie
in haar liefde verlaat.
In elk grashalm se vou
blink ’n druppel van dou,
en vinnig verbleik dit
tot rijp in die kou!

Eugène N. Marais (1871 – 1936)
(vertaald uit het Afrikaans door P.B. Kempe)

Winternacht

O, koud is de wind en
zo schraal
En blinkend in dof licht
en kaal,
zo weids als de Heer zijn genade,
liggen velden in sterlicht en schaduw.
En hoog in de heuvels,
verspreid in de branden,
ligt het graszaad te roeren
als wenkende handen.

O, treurig dit wijsje
op oostenwindmaten,
als het lied van een meisje
door liefde verlaten.
In elke grashalmvouw
blinkt een druppel dauw,
en vinnig verbleek die
tot rijp in de kou!