Vertaling van Roman van Arthur Rimbaud (1854-1891)
I
Niet alles is ons ernst, in jaargang zeventien.
Een schone avond, pint noch limo ingenomen,
Weg van het kroeggedruis, kroonluchters buitendien!
Men stapt doorheen de laan vol groende lindebomen.
Mooi zijn de juninachten met hun lindengeur;
Soms voelt de lucht zo teer dat oogleden zelf luiken;
Wind, vol geluid geladen uit de stadse deur,
Laat wijngaardgeuren alsook bierodeuren ruiken…..
II
Dan ziet men plots miezerig lappenvod verschijnen
Uit zwaartillend azuur, in ’t kader van een twijg,
Door een kwalijke ster doorboord, smeltend aan ’t kwijnen
Als zeer gering blank vlak, met zoet-huiv’rend gehijg..…
Juninacht! Zeventien! Men slaat aan het beroezen.
De geest uit de champagnefles het hoofd bestijgt…..
Men daast – en voelt dan op de lippen eensklaps kroezen
Een kus, jeukend als beestje dat men weg niet krijgt…..
III
Het dolle hart robinsonneert in roman-tiek,
Wanneer door glansmat van zeek’re straatlantaren
Langsloopt een jongedochter o zo hups en kwiek,
In ’t schemerduister van haar vader-moordenaren…..
Men wordt bezien als eersterangs onnozelaar,
Op laarsjes met een trippeldraf voorbijgelopen;
Dan draait zij zich vinnig, opletten om….. En klaar:
Verschrikt is ’t liefdeslied stil van de lip gekropen…..
IV
Men is verliefd. Tot in augustus aan de haak.
Men is verliefd. Men schrijft sonnetten. Haar lach klatert.
Men wordt gemeden wegens méer dan slechte smaak
Door vrienden – totdat zij zich tot een brief verwaardigt…..
Die avond? Kroeggdruis, kroonluchters buitendien!
Snel heeft men meen ‘ge pint of limo ingenomen…..
Niet alles is ons ernst, in jaargang zeventien,
Met hele lanen vol van groene lindebomen.