E ci trascina indietro, al fresco,
all’arso tempo, al tempo vano,
assordato dalle vane feste
dell’umile gente, al tempo umano,
al tempo allegramente terrestre,
al tempo che vive il suo incanto,
con le rodini, nel solatio
paese padano, nel fianco
dei freschi colli, e chi di schianto
voi volgete, rondini, all’addio.
Pier Paolo Pasolini (1922 – 1975)
(uit “L’umile Italia”, 1954)
En het sleurt ons achterwaarts, in de vroegte,
in de verkoolde, in de ijdele tijd,
verdoofd met de ijdele feesten van
de nederige mens in mensentijd,
in de tijd van het opgewekt aardse,
in de tijd levend met zijn zonnelied,
met zijn zwaluwen, boven betoverde
Po-vlakte, boven frisgroene flanken
van hellingen, die jullie, zwaluwen,
toekeert loom jullie vleugelslag, ten afscheid.
(vertaald uit het Italiaans door P.B. Kempe,
uit “Nederig Italië”)