Pier Paolo Pasolini (5 maart 1922 – 2 november 1975)
Un esercito accampato nell’attesa
di farsi cristiano nella cristiana
città, occupa una marcita distesa
d’erba sozza nell’accesa campagna:
scendere anch’egli dentro la borghese
luce spera aspettando una umana
abitazione, esso, sardo o pugliese,
dentro un porcile il fangoso desco
in villaggi ciechi tra lucide chiese
novecentesche e grattacieli.
Sotte le sue palpebre chiuse questo
assedio di milioni d’anime
dai crani ingenui, dall’occhio lesto
all’intesa, tra le infette marane
della borgata.
Pier Paolo Pasolini (1922 – 1975)
(uit “L’Appennino”, 1951)
Een leger wacht af in een leger om christelijk
te worden in de grootstad van de christenheid,
bezet een grondstuk uit bederf en rotting,
uit gras en modder in ontbrand platteland –
wil binnen, als de anderen, in burgerlijker licht,
hopend op een menselijke woonplaats:
er wachten Apuliërs, alsook Sardijnen,
in zwijnskotten aan ranzige tafels,
in blinde dorpen tussen glanzende twintigste-
eeuwse wolkenkrabbers en kerken.
Onder hun geloken oogleden deze
belegering: miljoenen zielen achter
argeloze schedels, met behendige ogen
twinkelend, nabij de vergiftigde moerassen
der voorstad.
(vertaald uit het Italiaans door P.B. Kempe,
uit “De Apennijn”)