Nieuwe gedichten op de website
kopte de krant. Dichters’ portret stond schrap daaronder:
een snor, een grijns met een hoed erop gezet.
Zie hem staan met z’n glas geheven
en met z’n lawaaihemd aan.
Je verwacht warempel nog een alaaf te horen.
Hij wil op zoek naar nieuwe vormen,
dicteerde hij de journalist
en prikkelen wil hij de burger. En bruisen wil hij,
met de dichter zelf als levend bruistablet.
En aan conventies heeft hij lak.
Heeft u dat?
Voor hem geen ivoren toren,
nee, hij wil roepen vanaf de daken
naar de man in de straat beneden,
luister burger, ik ben uw nar
en ga volstrekt mijn eigen gang.
En u moet niet zo onverdraagzaam wezen,
mijn maag is zwak, ik kan daar heel slecht tegen.
Het vaatje waar ik uit tap is bol, dat is mijn klankkast.
Ik brul daarin, en geniet dan van het ronken en de galm.
Maar wees gerust, mijn hart is klein, ik ben geen bijl.
De bescheiden bladerpracht van de reine berk kan mij zeer ontroeren
en de ook de IJssel brengt mij regelmatig van mijn stuk.
Maar als u mij nu wilt excuseren, uw dichter moet nu naar de bank.
Michiel van Hunenstijn
Hier stroomt het water, breder, dieper
rond de schouderbladen van het land.
Een brug rekt zich naar de overkant
en onbewogen, alsof riep er
iemand vanuit de oneindigheid,
mediteert hij. Klokken in hem slaan:
wil tot het einde der aarde gaan,
ik zal met u zijn in eeuwigheid.
Zwijgend spreekt hij rondom pleinen aan
vanuit een verleden zinsverband.
Terwijl de veerpont hekgolven snijdt
zingt een kind zich boven alle tijd
van witte zwanen en engelland,
van sloten die ooit weer open gaan.
De stad is overvol van wil en wensen,
die zich vertalen in omkoopbare realiteit
en spiegelruiten, waarachter uitgebreid
de summersale zich prostitueert aan mensen.
Haar taal herdefinieert verlangen
in de artikelen, de ongehoorde kansen, die
in elke kledingzaak of parfumerie
met hun schaamteloos ontblote prijzen lonkend hangen.
Maar wie of wat verkoopt zich hier aan wie?
Dingen zijn het summum van begeren.
Waar zijn in hebben wordt omgebogen,
de waarheid in cijfers weggelogen
tot zwaartekrachten, niet meer te keren,
gedijt de toonbank bij a-symetrie.
Alfred Bronswijk
het Tuinfeest
niet alleen een stortvloed van woorden
ook de regen liet zich niet onbetuigd
dichters uit het hele land
soms saai, soms spannend,
soms verrassend, soms heel leuk
Anne Enquist, voetbalfan
Eva Gerlach, mijn God wat saai
Ted van Lieshout, heel erg leuk
Daar lag ik echt van in een deuk
Dan met zijn typische hoge nasale stemgeluid
op melodieuze wijze zijn eigen eigenwijze teksten
voordragende Gerrit Komrij
het kwam allemaal voorbij
de nieuwe stadsdichter werd bekend
waar de jury unaniem voor koos
ik heb hem gezien
ik heb hem gehoord
hij noemt zich de nar van Deventer
het lijkt mij wel een leuke vent
deze Lammert Voos
het Tuinfeest
de dag voor de boekenmarkt
meestal uitverkocht
maar ik zal haar eens verrassen
mijn relaties opgezocht
de kaarten toen geregeld
helaas pleegde zij verraad
stond ik alleen
ik twijfelde
moet ik er nog wel heen?
maar uiteindelijk toch gegaan
al was het alleen maar voor Heleen
haar afscheid viel letterlijk in het water
het kan verkeren zei Bredero
dus laten we het maar zo?
nee, nee, nee dat doen wij dus niet
Heleen Bosma
dichteres van deze stad
de beste die wij
de afgelopen 2 jaar hebben gehad
oké, oké
we hadden er maar een
maar het was wel onze Heleen
met de gave van het woord
schreef ze over buurtschappen
waar ik zelfs, als Deventernaar
nog nooit van had gehoord
dus doe ik hier
wat ze daar waren vergeten
ik zeg je dank
Heleen Bosma,
schrijver, dichter, avonturier
voor Brendalin S.
Soms heb je iets begrepen
terwijl het nog veel te vroeg was om iets te begrijpen.
Soms heb je iets zien schemeren
terwijl het al veel te laat was om van schemer te kunnen spreken.
Soms heb je iets vermoed
terwijl je helemaal de moed niet bezat om iets te vermoeden.
Soms heb je iets gehoord
terwijl zij te ver verwijderd was om gehoord te kunnen worden.
Soms heb je iets gevoeld
terwijl zij zich zo schuil hield dat je helemaal niets kon voelen.
En soms heb je iets gezien
terwijl zij je zo aankeek dat je niets terug kon zien.
Soms heb je haar aangeraakt
terwijl het een te lichte aanraking was om te herinneren.
Soms heb je haar aangekeken
en zag je de hele volgende dag niemand anders voor je
en soms zag je haar silhouet
terwijl je dacht ‘dat is het silhouet van iemand van wie ik wel vaker
[het silhouet zou willen zien’.
Soms heb je haar ontmoet
terwijl zij haar raampje voor je naar beneden draaide
en toen had je ook zelf
je raampje naar beneden willen draaien.
En soms zag je een ree of een wipstaartje voorbij komen
terwijl je heel goed wist dat daar geen reeën of wipstaartjes
[rondlopen.
Soms ontmoet je haar
terwijl je weet dat, als het er op aan komt,
je geen woorden zult hebben
om haar te zeggen ‘dit is een ontmoeting’ —
en dan laat je haar een oude Ierse dorst lessen
terwijl je heel goed weet dat dorst uiteindelijk niet te lessen valt.
Soms … soms … soms …
en daarom schrijf je maar een gedicht.
n.a.v. Het gedicht “Een Koraal” van Rutger Kopland
Weten wij van wie wij dit alles hebben geërfd?
Van de ontelbaren die ons voorgingen,
van de dichters en de piramidebouwers,
van de orgelspelers en van ieder die doelloos zwerft,
van allen die hun naam
in de bast van de geschiedenis
hebben gekerfd.
En weten wij dat wie niet omkijkt aan blikveld derft,
omdat alleen wie terugblikt vooruit kan zien?
Vraag het de man met de kwast die een lijn op het wegdek verft,
zorgvuldig het midden van het pad opmetende
en borden stellende om ook zelf niet te verdwalen —
en die de vederlichte vogel vindt
die sterft.
Herman Posthumus Meyjes Puy Bascle, 22 juli 2011
Koppig zijn muziek als donker bier,
op het tomeloze af tarten zijn
passies de zwaartekracht, maar
lichtvoetigheid is ver van hier:
alles ademt absolute macht,
nadert tot god en vorst –
dit is het voorspel van het avondland.
Er was eens een meisje
Lopend langs water
In het water
Lag een kater
Die niet goed zwemmen kon
Meisje aarzelde geen moment
En belde 112
Kater gered
Meisje zoet
Kreeg eremedaille
Voor heldenmoed
Maar niemand wist
Kater lag niet in water
Toen meisje daar voorbij liep
Kater belande in water
Omdat meisje met kleine Peter
Had gewed om poet
Wie als eerste kon behalen
Een medaille voor heldenmoed
mijn naam is Twan
ik sloeg de bal zo hard en hoog
dat die om de wereld vloog
hem niet meer heb gezien
tot ik hem terug vond op de green
het was een hole in one!
‘De oude Lázaro ging zijn hond begraven’,
begon het gedicht dat ik vandaag zou schrijven,
maar al gauw begonnen gedachten af te dwalen,
naar plekken die ik bezocht en gekend heb,
maar die ik me niet herinneren kon,
terwijl ik er toch iets gevoeld of gedacht moet hebben,
iets van mededogen misschien, solidariteit,
om wat ze daar hadden te verdragen, hoe de stilte,
waar iedere plek toch recht op heeft, achteloos werd aangetast,
ik zou me er nog over kunnen opwinden,
als ik het niet allemaal vergeten had
en als me het niet verder afgeleid zou hebben
van het gedicht dat ik zou schrijven
over de oude Lázaro die zijn hond begroef,
kan ook een kat geweest zijn, daar wil ik af wezen,
om kort te zijn, de oude Lázaro was bedroefd en dan ging hij drinken,
eigenlijk was hij iedere dag bedroefd,
maar waar het over had moeten gaan in dit gedicht, daarover ging het niet,
Lázaro zou het me wel vergeven,
want als er één is die het falen kent van onze soort….
hij zou eigenlijk de oude Milka eens moeten ontmoeten,
om samen te roken en te drinken,
Lázaro vanwege dorst en Milka voor de gezelligheid,
uren ouden ze kunnen zwijgen
en met hun stilte de plek respect bewijzen,
want oude mensen weten hoe het hoort als ze in een gedicht op een plek zijn
aangekomen….
als mijn gedicht hun plek zou wezen,
dan is het vandaag toch goed gegaan,
dan heeft de oude Lázaro iemand ontmoet, in plaats van een hond begraven,
en hef ik mijn glas dat ik er bij mocht zijn.
Als ik door een wijze van leven
een deel van de zwaarheid vind
even ‘wichtig’ als oneven
de tekening zie van een kind
met vrolijkheid en grappen
nadat de juf vanwege de dood
maar eens op moest stappen
dan begin ik iets te snappen
van wat het kind-zijn bood;
dat is die Leichtigkeit –
als redder in de nood.
Volgens hemzelf was Jan Arends
een dunne dichter – hij schreef met
een onnavolgbare magere taal.
Vermagerdheid zou je het kunnen noemen, maar dan zo
mager dat het was alsof het onthuidde handen waren
die schreven.
Ik vrees dat ik wel weet hoe het schrijnt
alsof ik hoor hoe hij het zelf is die hier
op deze plek, in deze smederij
woorden vuurt en vormt.
Je hoort de eeuwenoude klanken, het gekreun
van de smid, het getinkel van hamer op aambeeld.
het zuchten van blaasbalg
hoe er van taal prikkeldraad wordt gesmeed.
En er een zucht langzaam door de ruimte zweeft
als een uitgedunde, omsmeedde schreeuw,
vermagerdheid.
Martin Walton Naar het voorbeeld van ‘Een koraal’ door Rutger Kopland
Van dichten komt mij kleine baat.
De mensen raden me dat ik ’t laat.
Als ik al dicht, dan is’t kwansuis;
ik ben slechts dichter per abuis.
Ik heb mijn lichaam dubbel lief,
ik ben mijn eigen hartedief,
ik, die mijn dichtaderen vergruis –
ik ben slechts dichter per abuis.
Ik ben bijeen van ziel tot chromosoom,
ik droom voortdurend dat ik droom,
ik huis steeds in een ander huis
en ben slechts dichter per abuis.
Ik wissel wens en vondst van plaats,
ik speel met taal, en taal naar raad-
sels die teken zijn en toon incluis,
maar ben slechts dichter per abuis.
Ik ratel met dit doodlijk apparaat
verscholen tussen keel en ruggegraat.
Met gekkepraat en vals geruis
ben ik slechts dichter per abuis.
Een voetnoot ben ik, in de pels een luis,
een zijpad dat de ware kunst doorkruist,
een achterberg, een paardenfluis-
teraar, een dichter enkel per abuis.
Bij gelegenheid van de derde bijeenkomst van het Deventer
Dichterscafé in De Brave Broeder, met als thema Gerrit Achterbergs
dichtregel ‘Ben ik een dichter, dat is ’t per abuis’ (uit Democraat).
Met dank ook aan de onbekende dichter van de Beatrijs.
Er staat Verdemen aan de spoorlijn van
Arnhem naar Utrecht komende – & Zonen.
Ik kan het u gemakkelijk aantonen:
links bovenaan tegen een gevel an.
Ik weet van deze man niets anders dan
dat hij Verdemen heet en hij heeft Zonen
en dat hij aan de spoorlijn is gaan wonen,
waar ieder zich van overtuigen kan.
Ik zou hem voor de aardigheid misschien
eens op kunnen gaan zoeken in zijn huis
en kijken wat hij in het leven doet.
Verdomme als ik Verdemen niet ontmoet.
Het is van uit de trein een pas of tien.
Natuurlijk zit er ergens een abuis.
In deze stad wil ik diepe putten graven,
grote scheppen aarde zeven, het leven
uit andere tijden betrappen, besluipen,
tot op ’t bot kruipen en ter aarde bestellen
nadat hebben en houden zijn ontfutseld,
om in elkaar te worden geknutseld
in het provinciaal depot, die oude silo
aan de Bergpoortstraat, rijk gevuld
met voorwerpen, verhalen en geduld.
Opgraven, om `t verleden te omarmen
ondanks de ingevallen schedelblik,
de littekens van pusbuilen, oorlogen,
en gebrek. Plateel, ijzer, leder, textiel:
versleten, weg gesmeten, vergeten,
verstopt of gepropt in `t bodemarchief
reeds overvol met knekels en lijken
die na `t wormen bezig zijn te vergaan.
Dikke lagen, langzaam aan `t vervagen.
Beerputten en grachten koester ik
om de vele weggooi en slordigheid.
Wanneer het graven is gedaan
volgt de sensualiteit van `t betasten.
Ik pak een mes van een chirurgijn
waar aderen mee werden gelaten,
in karbonkels gesneden om er daarna
weer spek mee te repen. Versleten?
Weg ermee, de gracht als rommelplee.
Deventer is een plek om ingewanden
uit te knijpen. Van het Bergkwartier,
de Keizerstraat, Brink, Prinsenplaats,
Muggeplein, Stenenwal, Kranensteeg,
Treurnietgang of onder de hooggehakte
vrouwenvoeten op de Bokkingshang.
De puil aan meuk is een verstilde
zwanezang van Vikingen, Hanzetijd,
kerknijd, inwijkelingen en poorters.
Meer gedichten lezen? Kijk aan de rechterkant in de lijst met dichters, zoek op een onderwerp of blader op datum in het archief.
Nieuws
BEZGALIBA / zonder einde
Māra Zālīte (*1952)
BEZGALIBA
cik maigi prot nolīt lietus, mīļais,
kaut tavas lūpas pār mani tā ietu, kaut
tavas rokas pār mani tā ietu, cik līksmi
prot nolīt lietus, mīļais, kaut tavas acis
tā smietu, kaut tavas acis tā smietu, cik
Iīksmi prot nolīt lietus, mīļais, cik maigi
prot nolīt lietus, kaut tavas lūpas pār
mani tā ietu, kaut tavas rokas pār mani
tā ietu, mīļais,, cik maigi prot nolīt lietus,
mīļais, cik maigi prot nolīt lietus…
zonder einde
…hoe teer de regen zIch nederlegt lief,
dat zó toch jouw lippen over mij gingen, dat
zó toch jouw handen over mij gingen, hoe strelend
de regen zich nederlegt, lief, dat jouw ogen
zó lachten toch, dat jouw ogen zó lachten toch, hoe
strelend de regen zich nederlegt, lief, hoe teer
de regen zich nederlegt, dat zó toch jouw
lippen over mij gingen, dat zó toch jouw handen
over mij gingen, lief, hoe teer de regen zich nederlegt, lief,
hoe teer de regen zich nederlegt…
(vertaald uit het Lets door P.B. Kempe)
Zima (Winter) – Jiří Wolker (1900 – 1924)
Zima
Říkám vám, že zma není žádný stařec
v kožichu, s dřevěnou nůčí,
naopak, je to polonahá dívenka,
která si v šestém poschodí promoklé střevíčky suší
nad zmodralým srdcem.
Jiří Wolker (1900 – 1924)
vertaald uit het Tsjechisch door P.B. Kempe
Winter
Jullie zeg ik, dat de winter geen grijsaard is
die een houten mars draagt en een mantel,
maar integendeel een halfnaakt meisje
dat doorweekte schoenen droogt op zeshoog-achter
boven een blauw rillend hart.
Een midwinterwerk van een wel zeer jong overleden (23 jaar, longtering) dichter…