Niet voor de angst ben ik het bangst:
Ik vrees dat grote meer-van-woede,
Dat vroeger al mijn onmacht voedde:
Mijn eigen woede voedt mijn angst.
Ik ken die machteloze woede:
Dat diepe meer, dat mij bedreigt,
dat zwart soms tot mijn lippen stijgt
en maakt dat in mij onvermoede
woede woedt: Ik wil dat niet,
Beheers mezelf, wil harmonie,
Maar als ik dan zo’n jongen zie,
Die zinloos daar op mensen schiet,
Onschuldig bloed dat hij vergiet
Als soeniet of als sji’iet,
Dan kolkt die woede, machteloos,
Dan wordt ik zèlf genadeloos,
Maar nee, dat kan niet! wil ik niet!
Niels Klinkenberg