Door ongebaande sneeuw te gaan,
hoe lustig is ’t, hoe leutig!*
Maar met die winters is ’t gedaan:
niet langer sneeuwt het scheutig.
Ik gleed als kind naar school per slee;
de sneeuwpop stond wel weken,
waarna de dooi de sneeuw wegdee;
dan was de pret verkeken.
Nu zit ik hier –al bijna grijs-
met zoon en kleine kinderen
in wat men noemt: een paradijs.
’t Is heet, ach zie het zinderen:
De zon schijnt door het plexiglas.
Terwijl het vriest daarbuiten
zit ik in zwembroek in een kas,
met bier achter de ruiten.
Het sneeuwde buiten, het was glad,
te weinig om te sleeën…
Ach, in het golfslagbubbelbad
zijn kinders ook tevreden!
Maar de winters van weleer,
zijn voortaan van de baan….
Hoe leutig was het ook al weer
door ongebaande sneeuw te gaan…?
*eerste twee regels: citaat Guido Gezelle