Printemps de guerre

Le coteau dort baigné par la lune sereine,
La forêt, vague et bleue, oscille doucement
Et les arbres penchés s’égayent par moment
D’un rayon diapré sous les feuilles d’un frêne.

L’Yser dissimulé sous la brume incertaine
Roule dans ses flots purs des larmes de diamant,
On dirait que la guerre émeut le firmament
Dont l éther s’attendrit aux exploits de la haine.

Parfois confusément sous un rayon lunaire,
Un soldat se détache incliné sur l’eau claire;
Il rêve à son amour, il rêve à ses vingt ans!…

L’air pur frémit soudain d’une balle perdue,
Un râle va troubler le murmure des vents…
O, pourquoi sur des fleurs faut-il que l’on se tue?…

Antoine de Saint-Exupéry (Fribourg, décembre 1915)

Oorlogslente

De heuvel slaapt badend, door maanlicht omvat,
Het bos, beweegt zacht in het blauwige duister
Een maanstraal licht op, geeft het bos nieuwe luister,
Een straal tussen takken vol jong essenblad.

De IJzer gaat schuil onder lichtende flarden.
De tranen, een golf van briljanten, die stromen…
De oorlog, zegt men, heeft de hemel ontnomen,
Door daden van haat deed zij alles verharden.

Soms ziet men in het plotse licht van de maan
Een schuilend soldaat bij de waterstroom staan;
Hij droomt van zijn liefje, is twintig jaar oud!…

De lucht splijt uiteen door een dwalend stuk lood,
Een gerucht stoort de waai van de wind in het woud…
O, waarom toch is’t dat op bloemen men doodt?…

Antoine de Saint-Exupéry (Fribourg, december 1915)