Hertaling van het gedicht Métamorphose van Raoul Gineste
De eerste klokslag middernacht:
Haar kaken scheuren open;
De zwarte kat, onhoorbaar zacht,
Ze springt, is weggekropen…
De tweede klokslag middernacht:
Haar staart slaat door de lucht;
Haar ogen, helder, glanzen zacht
Ze maakt nog geen gerucht…
De klok heeft nu drie maal geluid.
Nu mauwt en grauwt de zwarte…
Een drietal wolven huilt voluit
Naar volle maan, vol smarte..
De vierde klokslag heeft geklonken;
Zij draait drie maal in cirkels rond;
Terwijl haar ogen schitrend vonken
En haar rug zich bolt, zich kromt.
De vijfde slag heeft al geklonken;
De haren van haar vacht rechtop…
Een duivels vuur vlamt nu vol vonken,
Het grijpt haar, neemt haar in zich op.
Bij de zesde laat ze brandend
Een damp, een witte rookkolom
Vloeien uit haar bek vol tanden,
Zich vormend, draaiend, om en om.
Bij slag zeven toont zich langzaam
Een slanke bleke vage vorm
Die zich bloedeloos tot lichaam
Omvormt, geel en wit, enorm…
De achtste slag:twee zwarte kolen
Plaatsen zich in holle ogen
En haar stem spreekt zacht, verholen,
Toverspreuken… monologen….
Het slaat negen en haar lippen,
Eerst zo wit, ze kleuren geel
En haar zwarte haren tippen
Aan haar heupen, sensueel.
De tiende slag, haar borsten vullen
Zich, verleidelijk en rond
Haar lijf laat zich door niets verhullen
En glanst geolied, pralend, pront..
De elfde slag heeft al geklonken:
De bezem roert zich, richt zich op,
Biedt zich aan, wil met haar pronken
Noodt haar: vrouwe, stijg maar op.
De laatste slag van middernacht:
Ze vliegt naar waar de nachtwind fluit
Naar boven, naar de heldre nacht
De schoorsteen uit….