L’Aventure.

Las des tristes matins où l’on tend ses bretelles
Pour un jour sans espoir, quelques os à croquer,
Un digestif poisseux au zinc du mastroquet,
Et parfois, pour vingt francs, la vieille ritournelle;

Las de traîner ses jours aux flancs d’une chamelle,
De partager sa graisse avec des freluquets,
De rêver, en serrant la nuit ce bilboquet,
A des belles-au-bois-dormant, toutes pucelles;

Las du lit nuptual, comme un vieil amiral
De la mer, et las de ce corps de carnaval
Dont un cercle de fût eût fait la jarretière,

Il rêvait comme un prisonnier au soupirail
Aux mondes inconnus caressés d’éventails
Où les princes charmants charment des bouquetières.

Antoine de Saint Exupéry

Het avontuur.

Beu van trieste morgens als hij de tassen aanlijnt
Voor een dag zonder hoop, slechts botten als voer,
Een klef glas likeur aan de bar van de wijnboer
En soms, voor tien franc, het oude refrein;

Moe van kamelen berijden, woestijn,
Zijn bed slechts delend met menige hoer,
Dromend ‘s nachts dat zij maagd was, Amour,
Als een Doornroosje, zo jong en zo rein;

Moe van het huwelijksbed, als oud kaptein
Ter zee, en het afgeleefd lijf zo vol pijn,
Gevangen in tredmolens van het traag leven,

Droomde hij, als achter een gevangenisraam
Van onbekend land waar de prinsen, voornaam,
Onder waaiers met liefjes de liefde bedreven.

St Exupéry (vert. Niels Klinkenberg)