Chanson d’automne
Les sanglots longs
Des violons
De l’automne
Blessent mon cœur
D’une langueur
Monotone.
Tout suffocant
Et blême, quand
Sonne l’heure,
Je me souviens
Des jours anciens
Et je pleure ;
Et je m’en vais
Au vent mauvais
Qui m’emporte
Deça, délà,
Pareil à la
Feuille morte.
Paul Verlaine (Poèmes Saturniens)
Herfstlied
Violen der herfst:
ze schrijnen voortdurend,
en wonden mijn hart
met eentonige klank.
Verstikkend, verblekend,
wijl tijden verglijden,
en ik slechts herinner
wat was… en ik jank;
ik laat mij maar varen
op rottende winden,
doelloos en dwalend
als herfstblad, zo krank…
(vrij naar Verlaine: Chanson
d’automne) Niels Klinkenberg.
Herfstliedje
Hoe klapt de laatste rode roos.
Hoe weent de gaffel bitter.
De laatste herders hoeden doos,
En hijgend gast de fitter.
Het alvlees kliert, het schild kliert mee.
Het kleine smal deelt vier door twee.
De ree kent ook haar wel en wee
En dit zij haar vergeven.
Want, duizend schoon de zweze rikt,
De ooie vaart waar medem blikt,
en zo vervliet het leven.
Daan Zonderland.
Wasliedje
Ik wás nu al een hele poos,
maar het wordt maar niet witter,
met poeder uit de poederdoos;
het stemde me steeds bitter.
Totdat zij zei: waar was je mee?
en ik zei waar ik het mee dee,
en zij zei: dat is niet OK,
laat mij dan nu maar even,
want, wat jij met dat poeder flikt,
doe ik met bleek, drie keer verdikt!
en witter! (toegegeven…)
Niels Klinkenberg.