Concertgebouw

Heel nerveus, de wind die snijdt
Door jas en jasje, overhemd.
En in mijn hand een klein boeket
Mimosa stevig vastgeklemd.

Ik wacht verliefd. De achterdeur
Is dicht. Als zij daar straks verschijnt
Bied ik haar dan als dank voor klank
Voor ze voorgoed verdwijnt

Mijn bloemen. Het duurt wel erg lang;
Ach als ze toch eens wist
Hoezeer ik op haar wachten wil,
Mijn liefste violiste…

Ik wacht, al is het uren lang,
Op haar daar in de kou,
Daar achter het concertgebouw….
Mijn lief, och kom toch gauw!

Dan piept de deur en ze verschijnt,
Luid pratend met z’n drieën,
En ik, verblind, ga op haar af.
Met trilling in mijn knieën

Bedank ik haar. Ik stamel wat:
“Zoals u Bach deed klinken…”
Ik bied haar mijn boeketje aan…
Ze lacht… ik wil verdrinken,

Wil zeggen hoe ik van haar houd:
Haar spel, haar lach, haar tanden,
Waar tussen die charmante spleet…
Maar woorden vind ik niet. Wat heet,
Ik bloos, mijn wangen branden.

Ze lacht. Ze neemt de bloemen aan.
Ze lacht zo ongedwongen,
En zegt dan zacht tegen haar vriend:
“Wat leuk zo’n puberjongen!…”

Ik sta daar dan alleen, verward,
Onzeker, maar ook blij,
Want net nog voelde ik haar handen,
En zag haar lach tussen haar tanden,
Mijn groot idool, Emmy Verhey.

Niels Klinkenberg