L’adieu – afscheid

L’ADIEU
Nous sommes assis là tous les deux
Et je ne trouve rien à dire
C’est vrai, je ne sais plus sourire !
Et toi ? Peut-être encor ?
Tant mieux

Oh non ! Ne guette dans mes yeux :
Ni regret sombre, ni délire :
Vois-tu quand le cœur se déchire
C’est très simple, et c’est ennuyeux.

Je me détourne, je regarde :
Une feuille vole blafarde,
Allons, je ne la verrai plus

Il faudra que le vent l’emporte
Il en est d’une feuille morte
Comme des rêves révolus…

APRÈS L’ADIEU
Fermons la porte…
Ici chez moi
Je suis seul et ma lampe fume
Insensible mon amertume
Parachève ce désarroi.

Fermons la porte, il fait si froid !
… Ton pas s’efface dans la brume
On dirait un écho posthume…
Je vais me souvenir de toi !

Je tisonne en vain l’âtre vide :
Sous un peu de cendre livide
Le dernier tison s’est terni

Venu je ne sais d’où m’effleure
Un souffle…
… on dirait que l’on pleure…
Fermons la porte…
C’est fini !

AFSCHEID
We zitten samen, met z’n tweeën
En ik weet niets te zeggen dat voldoet
ik weet niet meer hoe ik lachen moet!
En jij? Misschien nog wel ?
Ben je tevreden…

Oh nee! Kijk niet mij in de ogen:
Geen donkere spijt, zo diep betreurd:
Je ziet dan hoe mijn hart verscheurt
eenvoudig, zonder mededogen.

Ik wend me af, ik kijk en droom:
Een donker blad valt van een boom,
Helaas, ik zie haar nooit meer komen

De wind moet haar hebben omvat
Als was ze slechts een verdord blad
Als in voorbije dromen…

NA HET AFSCHEID
Sluit de deur…
Hier thuis bij mij
Ik ben alleen en mijn lamp rookt.
Alsof het koud en bitter spookt
Brengt hij de wanorde nabij.

Sluit de deur tegen de kou
… Je stap vervaagt al in het duister
als een wegstervend gefluister…
ik koester het en denk aan jou!

De haard is leeg, ik klamp me vast:
De laatste kolen zijn verast,
De laatste beelden zijn vergaan

Ik weet niet wat mij ‘t meest beroert
een zucht…
… tot tranen toe geroerd…
Sluit de deur…
Het is gedaan!

ÉPILOGUE
Les brises du soir moroses
Traînent en moi leur ennui
Le long du chemin la nuit
Une à une éteint les roses.

Les chaudes apothéoses
De l’horizon vide ont fui
Et dans la brume, sans bruit
Se désagrègent les choses

En vain j’ai fouillé glacé
L’immensité du passé
Et ses ruines sans bornes

Dans leur solitude morne
Pas un oiseau n’a crié…

Je crois avoir oublié.

EPILOOG
De avondwind in sombere vlagen
Die me lusteloosheid bracht
Terwijl het duister van de nacht
De rozen langzaam deed vervagen.

De warme dag vond hier zijn eind
De lege horizon ontvlucht
En in de mist, zonder gerucht
Verdonkert het, elk ding verdwijnt

Vergeefs zocht ik in ‘t kille heden
De onmetelijkheid van het verleden
En zijn ruïnes, uitgebreid

In sombere verlatenheid
Geen vogel slaakte kreten…

Ik ben het kennelijk vergeten.

Niels Klinkenberg, oktober 2024