Niels Klinkenberg

C’était un vieux pont chancelant
Sur les rives de ma rivière,
Il était tout couvert de lierre,
Et de jolis jeux de lumière
Embellissaient son bois branlant.

Il n’était pas splendide et beau
Mon joli petit pont rustique,
Il n’était pas bien artistique,
Mais quelque chose de mystique
Le faisait rayonner par l’eau.

Quelquefois un joli pinson
Venait se poser à son ombre,
Et des fauvettes en grand nombre
Venaient chanter sous son pénombre
En n’importe quelle saison.

Il devait avoir bien des ans
Ce joli pont aux reflets roses
Dont les douces teintes moroses
Faisaient songer à bien des choses
Tous les jours à tous les couchants.

Et j’aimai ce vieux pont branlant,
Je l’aimai d’un amour si tendre
Que toujours je voulais m’y rendre
Pour aller un instant m’étendre
À l’ombre de son bois dormant.

Un jour je fus bien malheureux,
J’étais venu vers ma rivière
Pour voir mon pont de lierre,
Et j’aperçus gisant à terre
De rares débris poussiéreux.

Et depuis on l’a rebâti
Mais ce n’est plus le pont que j’aime,
Ce ne sera jamais le même,
Et cherchant un débris suprême
J’ai pleuré mon ancien ami…

Souvenir d’un ami
Antoine de Saint-Exupéry

Mijn mooie brug

Het was een oude brug van hout.
Begroeid met woekerende planten
Verbond hij beide oeverkanten.
Een lichtspel speelde door zijn spanten,
schijnend op het hout, zo oud.

Hij was niet mooi, niet artistiek,
Mijn brugje over stromend water
Niet bijzonder, maar hij staat er.
Stralend op het water gaat er
Iets vanuit, ja haast mystiek.

Soms komt een merel daar wat doen;
Die rust dan in zijn schaduw, even,
En de mussen, soms wel zeven,
Zingen vrolijk, vol van leven,
‘t Kan niet schelen welk seizoen.

Hij moet zeer oud al zijn geweest,
Mijn mooie brug met roze tinten
En zijn donker bruine binten.
Hij deed me dromen al als kind en
Elke dag was het een feest

De zon daar te zien ondergaan.
Ik hield van hem: zijn oude planken,
En klimop begroeide flanken,
Kwetterende vogelklanken…
Ik lag naast hem, aangedaan.

Op een dag, – oh ongeluk –
Bij mijn rivier weer aangekomen
Werd mij de adem haast benomen:
Het brugje uit mijn kinderdromen
Lag in puin, mijn brug was stuk.

Ach, sindsdien is de brug herbouwd,
Maar ja, hij is niet meer de oude
Waarvan ik toen zoveel kon houden.
Puin slechts rest van mijn vertrouwde
Vriend. Sinds heb ik om mijn brug gerouwd…

Herinnering van een vriend.
Antoine van Saint-Exupéry

Niels Klinkenberg, januari 2023

De zwaan is gewond; zijn rode bloed lekt
Op de pracht van zijn wezen; zijn hals nog gestrekt
In zijn uiterste pogen al huiverend, bevend,
klampt hij zich vast aan de dagen, nog levend,
met trillende keel; heft zijn hals en -zacht- zingt
dan een lied dat devoot als van engelen klinkt.
Haast klinkt het menselijk: iemand in nood
In een uiterste pogen, naar’t einde, de dood!
Zijn zang klinkt zo zacht, maar ook lief, en weemoedig,
Zijn zang zakt omlaag, stijgt dan op, oh zo droevig.

Zijn oog is al troebel, zijn lichaam wordt zwakker,
Maar steeds zingt hij nog: in het lied van de stakker
Verlaat hij zijn leven, beweegt al maar stroever:
Verlaat zijn lief water; de grazige oever;
Zijn lelies die buigen in vlagen van wind;
Hun schoonheid verdwijnt uit zijn blik: hij wordt blind
En hij huilt dan, als winden die fluisterend huilen
en weet dat hij niet voor de dood meer kan schuilen;
Zijn ziel wordt verklankt in zijn prachtige zangen,
Hij droomt nog, en staart vol van hemels verlangen,
Zijn stem klinkt nog steeds, maar is nu minder luid

Het trilt nu nog zwak, als de dood hem omsluit:
Hij omarmt heel het dier; …
              en zo slaapt dan de zwaan,
De verzachtende slaap van de dood. Hij moest gaan
En terwijl zijn zo dromerig oog zich zacht sloot
Ligt hij neer in de wind in het gras naast de sloot.
De zwaan ligt daar dood in de waaiende winden,
Het rijzende zonlicht zal hem nooit meer verblinden.

Antoine de Saint-Exupéry.

Vertaling: Niels Klinkenberg

Gedichten van St Ex in het Frans uit Du Vent, du Sable et des étoiles. 1914 – 1920

MORT DU CYGNE

Le Cygne s’est blessé, son sang rouge colore
La splendeur de son être, il se redresse encore
Et d’un effort suprême en frémissant toujours
Se rattache à la vie ; et veut vivre ses jours.
Il soulève son cou ; de sa gorge qui tremble
Il chante mais d’un chant céleste, qui ressemble
Au chant d’un homme ; il a quelque chose d’humain
C’est son dernier effort ; c’est La mort, c’est la fin !
Il vibre triste et doux, mélancolique et grave,
Il s’abaisse très bas, remonte en chant suave.
Déjà son deuil se voile et son corps s’affaiblit
Mais il chante toujours et dans tout ce qu’il dit
Soulève un grand chagrin : parce qu’il abandonne
Ses eaux qu’il aime tant ; leur rive monotone ;
Ses nénuphars penchés sous le souffle du soir.
Contemplant ces beautés qu’il ne pourra plus voir
Il pleure doucement : comme la brise pleure
Il sait bien que sa vie est à sa dernière heure ;
Et son âme s’épanche en chants harmonieux
Tandis qu’il rêve encore en regardant les cieux.
Sa voix résonne encor, mais elle est bien moins forte.
Elle vibre affaiblie ; et la mort qui l’emporte
Se resserre et l’étreint…
           Et le cygne s’endort
Dans un sommeil très doux qu’on appelle la mort
Et quand son œil rêveur se ferma sur la terre
Un long frisson passa sur la brise légère.
Le cygne s’était tu dans un accent lointain.
Et là-bas le soleil penchait à son déclin.

Antoine de Saint-Exupéry
Souvenir d’un ami

‘t Wekelijks ritueel keert terug:
Het rondje pontje of soms brug.
De keuze – aldus uw verteller –
Hangt soms af van stappenteller
Tenzij – en dat is ongewis –
Het ding niet opgeladen is.
Dan, lopend met vertraagde pas
Eindigt op het zon-terras,
De goedbedoelde wandeltocht,
Met glazen bier of ander vocht.
Ach wandelaar, u kent dat wel:
Aan de IJssel, dat hotel
waar jij je plichten wil vergeten:
je anders zo sportief geweten
sussend met een vochtig mondje:
vandaag dan maar het varend pontje,
want waarom ander toch bewaard,
die pontjes-twintig-rittenkaart?
We moeten immers toch weer terug…
. . . .

Zondag weer een rondje brug!

Niels Klinkenberg

J’aime de nègres neufs les sombres bacchanales,
Leurs ventres plus luisants que des peaux de tambour
Et leurs ripailles quand – après trois nuits d’amour –
Leurs baisers dévorants deviennent cannibales.

L’aube étend sur le sol des ombres transversales
Et dore ce tableau d’orgie avec humour:
Un tas sombre de corps qui mouille le pourtour
D’une sueur épaisse et brune de pale ale.

Parfois le sentiment fleurit, myosotis,
Ce règne du cancer et de la syphilis,
Frais comme après minuit l’eau pure des carafes.

Et l’on voit, le matin, de grands nègres perclus
Sourire avec candeur aux négrillons joufflus,
Parmi les palmes, les agneaux et les girafes.

Antoine de St Exupéry

Liefdes.

Ik houd van bacchanalen bij stammen jonge zwarten,
Hun lijven glimmend als een trommelvel
En bij hun feest – na liefdescarrousel –
Hun hongerige kussen die kannibalen tarten.

De dageraad spreidt dwarse schaduw op de aarde
En bracht van deze orgie dit fraai beeld:
Een donkre lichaamshoop die vochtig is en streelt
en dik, bruin olieachtig zweet vergaarde.

Soms bloeit gevoel, vergeet-mij-niet,
waar anders kanker, syfilis gebiedt –
Fris, als zuiver water in karaffen.

En ’s ochtends: grote zware mannen, moe,
Ze lachen de ronde zwarte vrouwen toe,
tussen de palmen, de schapen, giraffen.

Antoine de St Exupéry
(vert. Niels Klinkenberg)

Zeeën van bloemen ver-
sieren de graven bij
ons, daar in Frankrijk, waar
-nog katholiek-

Iedere dode, met
herfsttooiversieringen
eer wordt bewezen. ‘t
is magnifiek:

Lichtjes en bloemen die
1, 2 november ge-
tuigen van vriendschap, van
eeuwige band:

Honderden kaarsen met
heiligenafbeelding
elk bij een pot met een
grote chrysant.

Ach wat een armoede:
àl mijn gestorvenen
zijn steeds verast: van een
rustplaats berooid.

Waar zet ik dán toch mijn
dodenherdenkende
plant neer? Ach, wáár werd men
toen toch verstrooid?…..

Niels Klinkenberg.