O! say can you see
by the dawn’s early light,
What so proudly we hailed
at the twilight’s last gleaming,
Whose broad stripes and bright stars
through the perilous fight,
O’er the ramparts we watched,
were so gallantly streaming?
And the rockets’ red glare,
the bombs bursting in air,
Gave proof through the night
that our flag was still there;
O! say does that star-spangled
banner yet wave,
O’er the land of the free
and the home of the brave?
Ach! Zie dat Oranje
Bij de opkomst der zon,
Met die haarbos als franje
Gaf allen pardon
Die in Capitool’s krochten
Voor streep en voor ster
Het onrecht bevochten,
Ze kwamen van ver,
Met stok en kalasnikov
Stormden de gekken
Als lijdend aan Korsakov
Capitool’s hekken.
Leve de opstand!
Nooit meer die slump!
De macht aan de zelfkant!
Heil leider! Heil Trump!
Niels Klinkenberg, januari 2025
L’ADIEU
Nous sommes assis là tous les deux
Et je ne trouve rien à dire
C’est vrai, je ne sais plus sourire !
Et toi ? Peut-être encor ?
Tant mieux
Oh non ! Ne guette dans mes yeux :
Ni regret sombre, ni délire :
Vois-tu quand le cœur se déchire
C’est très simple, et c’est ennuyeux.
Je me détourne, je regarde :
Une feuille vole blafarde,
Allons, je ne la verrai plus
Il faudra que le vent l’emporte
Il en est d’une feuille morte
Comme des rêves révolus…
APRÈS L’ADIEU
Fermons la porte…
Ici chez moi
Je suis seul et ma lampe fume
Insensible mon amertume
Parachève ce désarroi.
Fermons la porte, il fait si froid !
… Ton pas s’efface dans la brume
On dirait un écho posthume…
Je vais me souvenir de toi !
Je tisonne en vain l’âtre vide :
Sous un peu de cendre livide
Le dernier tison s’est terni
Venu je ne sais d’où m’effleure
Un souffle…
… on dirait que l’on pleure…
Fermons la porte…
C’est fini !
AFSCHEID
We zitten samen, met z’n tweeën
En ik weet niets te zeggen dat voldoet
ik weet niet meer hoe ik lachen moet!
En jij? Misschien nog wel ?
Ben je tevreden…
Oh nee! Kijk niet mij in de ogen:
Geen donkere spijt, zo diep betreurd:
Je ziet dan hoe mijn hart verscheurt
eenvoudig, zonder mededogen.
Ik wend me af, ik kijk en droom:
Een donker blad valt van een boom,
Helaas, ik zie haar nooit meer komen
De wind moet haar hebben omvat
Als was ze slechts een verdord blad
Als in voorbije dromen…
NA HET AFSCHEID
Sluit de deur…
Hier thuis bij mij
Ik ben alleen en mijn lamp rookt.
Alsof het koud en bitter spookt
Brengt hij de wanorde nabij.
Sluit de deur tegen de kou
… Je stap vervaagt al in het duister
als een wegstervend gefluister…
ik koester het en denk aan jou!
De haard is leeg, ik klamp me vast:
De laatste kolen zijn verast,
De laatste beelden zijn vergaan
Ik weet niet wat mij ‘t meest beroert
een zucht…
… tot tranen toe geroerd…
Sluit de deur…
Het is gedaan!
ÉPILOGUE
Les brises du soir moroses
Traînent en moi leur ennui
Le long du chemin la nuit
Une à une éteint les roses.
Les chaudes apothéoses
De l’horizon vide ont fui
Et dans la brume, sans bruit
Se désagrègent les choses
En vain j’ai fouillé glacé
L’immensité du passé
Et ses ruines sans bornes
Dans leur solitude morne
Pas un oiseau n’a crié…
Je crois avoir oublié.
EPILOOG
De avondwind in sombere vlagen
Die me lusteloosheid bracht
Terwijl het duister van de nacht
De rozen langzaam deed vervagen.
De warme dag vond hier zijn eind
De lege horizon ontvlucht
En in de mist, zonder gerucht
Verdonkert het, elk ding verdwijnt
Vergeefs zocht ik in ‘t kille heden
De onmetelijkheid van het verleden
En zijn ruïnes, uitgebreid
In sombere verlatenheid
Geen vogel slaakte kreten…
Ik ben het kennelijk vergeten.
Niels Klinkenberg, oktober 2024
L’ADIEU (1919)
AVANT L’ADIEU
I
Alors c’est vrai ? Tu t’en iras ?
Vois-tu cela me semble drôle…
Quoi ! Je n’aurai plus ton épaule
Comme appui quand je serai las !
Gaiement tu chanteras là-bas :
La vie, après tout n’est qu’un rôle.
…Tel un prisonnier dans sa geôle
Discret je pleurerai tout bas…
Peu à peu j’oublierai sans doute
Pour guetter longtemps sur la route
Il faudrait croire au vieil amour…
Et mon cœur las de son tumulte
Sera comme un temple sans culte
– Triste – où défaillerait le jour.
II
J’eus voulu te parler et puis voilà j’hésite,
Je ne sais plus, je veux m’endormir, m’en aller
Pas un désir en moi ne flambe ou ne crépite
Mon âme a dû comme un vent d’hiver s’exhaler.
Je suis chez moi comme un étranger qui regarde
Indifférent, je suis un mendiant peureux
Je guette un souvenir et le mur se lézarde
Et je grelotte et je suis presque malheureux.
J’eus voulu te parler, mais voilà : je calcule
Que lui dirais-je, que lui dirons-nous ? Il faudra
Essuyer ce reproche ingrat et ridicule
De me taire… et ne pas me jeter dans ses bras.
Les amours et les amitiés en moi sont mortes
Les cultes reniés se perdent… je suis las !
Le vent dans les vergers jette les fruits à bas
Et, dans le fond du cœur, ce soir, claquent les portes.
AFSCHEID (1919)
VOOR HET AFSCHEID
I
Je vertrekt? Is dat echt waar?
Dat lijkt wel grappig , maar ‘t is triest…
Als mijn arm jouw steun verliest,
Vermoeid, valt dat gemis vast zwaar.
Vrolijk zal jij straks daar zingen:
Leven is een rol, een spel.
… Als gevangen in mijn cel
Zal ik stil mijn traan bedwingen…
Langzaam zal ik straks vergeten
Gaandeweg het niet meer weten
Oude liefde vergt geloven…
en mijn hart, moe van het streven,
wordt een kerk zonder beleven
-droef- de dag die licht doet doven.
II
Ik wilde je spreken maar zwijg slechts, bevangen,
Weet niets meer, wil slapen, ik wil verdwijnen
Niets knettert in mij, geen brandend verlangen
Mijn ziel moet in winterkoude verkwijnen
Ik ben als een vreemde, die thuis alleen toekijkt,
Apathisch als een bang parasiet
Ik zoek te herinneren, terwijl alles wegwijkt
En ik huiver voor donker en dreigend verdriet
Ik wilde je spreken, maar: ik overweeg
Wat zal ik jou zeggen, in wat voor gesprekken?
Stop dat bizarre verwijt dat ik zweeg…
in plaats van jou in mijn armen te trekken.
De liefdes en vriendschappen in mij omgebracht
tradities verloren… Ik ben berooid!
Het fruit wordt door wind in de boomgaard vergooid
En de deuren slaan dicht in mijn hart deze nacht.
Niels Klinkenberg, september 2024
J’attends l’amour, le grand amour que ne déparent
Ni les doutes, ni les dégoûts, l’amour tardif
Dont le flux submerge le cœur, ce vieux récif,
L’amour, mer d’Orient sur la côte barbare !
Aussi pardonne-moi si ma bouche est avare.
Tu n’es pour moi qu’un rayon de soleil furtif.
Je rêve par-delà notre baiser passif
Un roman beau comme un poème… et m’y prépare.
Cependant si déçu, je ne le vivais pas,
Pour te frôler encore je hâterais le pas
Dans ce brouillard d’hiver où la lumière est jaune…
Et malgré cet orgueil qui me ronge en secret,
Ton sourire est si doux qu’il me consolerait…
… Dieux ! L’amour serait-il triste comme une aumône ?
ROMANTISCH SONNET
Die liefde verwacht ik, groot, onscheidbaar vol lust
zonder twijfel, of wanklank, de liefde die blijft,
die mijn hart overweldigt, oud rif dat beklijft,
Die Oosterse liefde aan barbaarse kust!
Vergeef me dan ook mijn verlangende mond.
Een zonnestraal ben je voor mij, vluchtig licht.
Ik droom een roman, een poëtisch gedicht
voorbij onze zoen… ik ben daar terstond.
Indien teleurgesteld: ik zou ’t ontkennen,
Om je te treffen zou ik altijd rennen
door winterse mist, koud, grauw en geelkleurig…
En ondanks de trots waar ik me heimelijk voor schaam,
is je lachje zo lief, zo’n troost, aangenaam…
…Mijn God! Is de liefde slechts aalmoes, zo treurig?
Niels Klinkenberg, april 2024
Als (toekomstig) aandenken aan de
Kastanjeboom op de Nieuwe markt.
In het holst van de stad,
waar De Viking ooit zat,
liep ik snachts in mijn eentje te dwalen.
Ik leed daar zo zeer!
Nee, ik had het niet meer,
ik liep daar echt vreeslijk te balen.
Was het liefdesverdriet
omdat jij mij verliet
daarginds aan het eind van de Graven?
Of was het slechts dat
ik mij had bezat.
In de Soos had ik mij zitten laven.
Ik was daar slechts kort,
maar die fles witte port
viel verkeerd en in plaats van verwarmen
blokkeerde de boel.
ach ik bedoel
ik kreeg ernstige last van mijn darmen.
Hoe ik huilend hier kwam
-zo zat en zo lam-
ik zou het waarlijk niet weten,
ik doolde wat rond
zeeg neer op de grond
en voelde me ernstig bescheten.
Wat moest ik toch doen?
Kon toch met fatsoen
zo door buikpijn en lijden bevangen
mij niet op het plein
ter bestrijding van pijn
voor de gevel van Eicas verhangen?
Ik keek in mijn zak
op mijn dooie gemak
vond een sleutelkoord, van fel oranje,
ik keek om me heen
-met een hart als van steen-
en zag toen terstond die kastanje.
Dat moest echt zo zijn:
daar midden op ’t plein
stond hij fier tussen auto’s te wachten
tot iemand hardop
droomt van een strop
om zo zijn groot leed te verzachten.
“Kom hier!” sprak de boom
en als in een droom
liep ik stamwaards en wilde al rijken
naar takken zo dik
waar iemand als ik
straks verlost van mijn leed hang te prijken.
Ik pakte mijn koord
en -zoals dat hoort-
klom ik op een van de daken:
de auto staat daar
als bedoeld voor mij klaar
om zo bij de tak te geraken.
Het koord om de tak,
en ik hang…, maar daar brak
eerst de tak en toen ook het koordje.
Ik viel op de grond
en een bloedende wond
besmeurde mijn hemd en mijn boordje.
Ik deed ook niets goed:
en dat addergebroed
aan mijn borst moest nog maar wat blijven
want wat u toch weet:
een droevig poëet
koestert zijn leed en blijft schrijven!
Vrij naar De Zelfmoordenaar van Piet Paaltjens.
Niels Klinkenberg, februari 2024