Toen God nog in mijn hersens woonde
Schiep ik dogma’s en toffe theorieën
Toen God verhuisde naar mijn oren
Genoot ik van de mooiste melodieën
God verhuisde nogmaals, naar mijn mond
Ik ging verkondigen en werd alras bespot
Door ongelovigen, vooral in eigen land
‘Niet getreurd, dat hoort erbij,’ zei God
Toen mijn spraakwater was opgedroogd
Zeeg God naar de kamers van mijn hart
Daar klopte, gutste, leed van heel de wereld
Het werd mij zwaar te moede, zoveel smart
‘Hoe kan ik mij van U bevrijden,’ bad ik nu tot God
‘Wel, dochterlief, dat is heel simpel: wordt atheïst
Of hedonist en leef verder zonder Mij noch gebod
Maar als je sterft … weet je niet wat je dán mist!’
‘Dat is chantage!’ riep ik, ‘U, God, onwaardig.’
‘Kan wezen,’ zei Hij, ‘maar ‘t is wel de Waarheid!’
Toen gleed God via mijn voeten de aarde in
Ik keek Hem na, zonder wroeging of spijt
Terstond schoten overal witte klokjes op
Zo lieflijk, zo zuiver en zo teer, oh Heer…
Ik legde mijn oor te luister en God fluisterde
‘Lees voortaan de Van Dale, Mijn literaire Leer…’
Naschrift
Als nu het duister valt in mijn gedachten
En de wereld in haar voegen kraakt
Ga ik naar troost en inzicht smachten
En wachten tot de natuur ontwaakt
Ik ga op zoek naar lelietjes van Dalen
Naar de ongereptheid van die witte klokjes
Ik wil de onschuld van hun geur ophalen
Maar ach …
Ik tref ze aan op schrale beukengrond
De klokjes klingelen zacht en treurig
Ze kleuren rood in de vallende avondstond
Neletta van Heuven, juli 2021