Ze zaten aan een tafel in ’t café
Ze keken strak en bozig naar elkaar
’t Boeide mij dus luisterde ik mee
Met haar tirade was zij geenszins klaar
En gisteravond dan? bevraagt zij zuur
Kantoor was donker, ben je mij nog trouw?
Hij zucht en herbeleeft zijn heerlijk avontuur
Peinst hoe zich te bevrijden van zijn vrouw
Die avond laat bewandel ik de IJsselbrug
De kadelichtjes klotsen op het water
Daar staat een man, ik zie hem op de rug
Gebukt, alsof hij kotste van een kater
Maar nee, hij hijst een koffer op de railing
Ik loop er langs, herken hem van ’t café
Een plons! Het water toont een ronde streling
Aan het einde van de brug … daar start een BMW
Een vrouw, niet opgegeven als vermist
In koffer aangespoeld aan Worpse IJsselkant
Politie Deventer vermoedt: een liefdestwist
Liep na cafébezoek dramatisch uit de hand