De kunstenaar en de koning,
Een blauw steentje hier, een blauw veertje daar,
de satijnkleurige prieelvogel versiert zijn prieel
om vrouwtjes te versieren, hij schikt en
herschikt en een blauwe bes wordt ververst,
soms ook een klein dingetje geel, niet te veel,
zo lokt hij een vrouwtje in zijn versierd kasteel,
zij laat hem daarna alleen met zijn kunst,
en bouwt voor de rest zich een eigen nest.
De koning werd uitzinnig van begeerte
bij het zien van de blauwe steen, de kleur
bedwelmde hem, hij rook eraan, geen geur,
geen smaak, toen hij zijn tong het
glanzend blauw liet strelen:
„Bezet het land, waar zulk gesteente
wordt gevonden en maak het volk tot slaven!“
Toen alle stenen waren uitgehakt,
de poort voor duizend jaren was gebouwd,
lag heel het slavenvolk doodstil in graven.
Mensenkinderen, neemt in acht:
Macht en Pracht zijn sterk verdacht !