Kent u Awater niet?

Martinus, neemt u mij niet kwalijk,
dat ik u aanspreek met uw voornaam.
Ik wil even heel dicht bij u staan.
Uw werk ligt als een puzzel klaar,
maar er ontbreken stukjes aan.
U bent toch zelf die Awater, nietwaar,
die, na zijn lied te hebben voorgedragen,
„stijf als graniet“ de zaal is uitgegaan ?
U kreeg het toch maar voor elkaar,
dat smartelijk verlangen, dat ieder kent, maar
niemand weet waar naar, te vangen in een taal,
die mij wil dwingen te zoeken naar de graal.
Zwijmelen doe ik niet graag,
voor helder denken een gevaar.
Toch spreekt uw godsbeeld mij wel aan,
maar met uw vroomheid kan ik niet bestaan.
U hebt Awater geschapen, maar liet hem staan.
De trein stond klaar op reis te gaan.
Elke zomer zie ik door mijn raam
een oude stoomtrein gaan
en over de stad echoot als afscheid zijn signaal,
HOEHOEHHHHHAAA:::::

Nele Holsheimer