“Vlotters” uit Beieren en ’t Zwarte Woud
dreven vlotten van boomstammen over
Donau, Rijn en Lek, heipalen van hout,
waarop stadshuizen werden gebouwd
in de delta van water en moeras…
Mijn overgrootvader van vaderskant,
reisde, toen hij amper twintig was,
in achttienhonderddrieenvijftig,
met de vlotters naar het oosten,
uit het deltaland stroomopwaarts.
Willem Kors A., scheepstimmerman,
kwam in Hongarije in Boedapest aan,
vond op een scheepswerf arbeid,
leerde duits voor 10 cent per week
en droomde zijn droom van vrijheid,
waarover hij sprak met een jonge vrouw,
“…een eigen botenwerf”,en ook al kon zij
hem niet goed verstaan, trouw keken
haar ogen hem aan. Zij is meegegaan
naar dat land van water en moeras…
Samen reisden ze moedig stroomafwaarts
langs Donau en Rijn en aan de oever
van de Lek, waar nog overvloedig
zalmen zwommen, is hij begonnen
met het bouwen van zalmschouwen.
Haar overvielen de vreemde taal en de
rivier, die met eb en vloed soms bijna
binnenkwam, dan was het goed, dat
hij haar lachend in zijn armen nam,
in dat land van wolken, wind en zon.
Zo zeilde hun boot op goed geluk
door lente, zomer, herfst en winter.
Zij kregen gezonde zonen, tot bij
het derde kind de dood haar heeft
genomen en duisternis zijn hart.
Hij brulde tegen de storm haar naam,
de storm scheurde hem aan flarden,
“mijn boot zal zonder jou vergaan”…
Door de rusteloze delta, door regen
en tegenwind, zeilden zijn zonen
zijn boten voort…