Nele Holsheimer

Ik kan U niet goed zien.
Ik kom van een andere planeet
met andere lichtfrequenties.

Wanneer U wilt, dat ik U waarneem,

gebruikt U dan de mogelijkheden van Uw stem,
waaraan ik U herken, spreek mij aan of
noem Uw naam en wees vooral spontaan.

Vertel mij van de geuren van Madeira,
de zoete vruchten en het zilte schuim van de oceaan.
Gretig snuif ik op, mijn tong zoekt naar de smaak.

Uw wereld is voor mij een schimmenrijk.
Ik zie Uw ogen niet, ook als ik er naar kijk.
Aarzel daarom niet mij zachtjes aan te raken.

Toch is mijn planeet niet zoveel anders dan de Uwe,
Alleen het zien verschilt, het licht.

Wanneer U wilt, dat ik U waarneem,
lees mij dan een gedicht…

Nele Holsheimer

Ik zie, ik zie,
wat jij niet ziet
en wat jij ziet,
dat zie ik niet.
Wat zegt Magritte?
Het is geen pijp.
Geloof je ’t niet?
Gelijkenis is ’t
wat je ziet.
Het echte ding
dat is het niet.
Ik zie, ik zie,
wat jij niet ziet
en wat jij ziet,
dat is het niet..

Nele Holsheimer

Een verdord blad,
een bruine frommel,
in elkaar gekruld,
om en om gerold, dat
tussen groene brandnetels hangt.
Alles is mogelijk.
Ik klop aan,
is daar iemand?
Er wordt niet opengedaan,
nog niet, ik wacht.. ik wacht…
en heb zo voor mij heen gedacht:
Wanneer ik dood ben,
word ik zo’n omgekruld blad,
dat van binnen lacht
verborgen in
kleurenpracht.

Nele Holsheimer

Ik heb langs kromme wegen
naar liefde gezocht.
Een vogel vloog voor mij uit.
Liefdesdrank
kocht ik bij heksen,
wat bleef was stank.
Ik liet mij behagen tussen
fluweelzachte lagen.
De vogel tikte tegen het raam,
is er ijlings vandoor gegaan.
Alleen bij het madeliefje
in de groene klaverwei,
bleef de vogel er bij.
Ik ging op zoek naar liefde,
maar wat ik vond was lust.
Ach vogel, verdwijn uit mijn ogen,
en laat me voortaan met rust.

…en de vogel antwoordde:
„de liefde heeft vele gezichten,
oh vrouwe, zij stil en luister
naar ’s werelds gedichten“

Nele Holsheimer

Martinus, neemt u mij niet kwalijk,
dat ik u aanspreek met uw voornaam.
Ik wil even heel dicht bij u staan.
Uw werk ligt als een puzzel klaar,
maar er ontbreken stukjes aan.
U bent toch zelf die Awater, nietwaar,
die, na zijn lied te hebben voorgedragen,
„stijf als graniet“ de zaal is uitgegaan ?
U kreeg het toch maar voor elkaar,
dat smartelijk verlangen, dat ieder kent, maar
niemand weet waar naar, te vangen in een taal,
die mij wil dwingen te zoeken naar de graal.
Zwijmelen doe ik niet graag,
voor helder denken een gevaar.
Toch spreekt uw godsbeeld mij wel aan,
maar met uw vroomheid kan ik niet bestaan.
U hebt Awater geschapen, maar liet hem staan.
De trein stond klaar op reis te gaan.
Elke zomer zie ik door mijn raam
een oude stoomtrein gaan
en over de stad echoot als afscheid zijn signaal,
HOEHOEHHHHHAAA:::::

Nele Holsheimer