Wrede loterij

Ze kon geen kinderen krijgen.
En god weet hoe graag ze ze wilde.
God weet ook dat we ons best deden.
Maar ze kon ze niet houden.
Ze verloor ze, keer op keer,
miskraam na miskraam,
kind na kind.
En moeder werd ze niet.

Steeds ging er van binnen iets mis.
Al die nachtelijke liefde, de celdeling,
het zich hechten, voor niks.
Ze kon geen kinderen krijgen,
enkel levenlozen,
dat is wat er stond, boven de
doktersparagraaf. Er was geen
kunde om haar te verlossen.
Het leven was voor haar
een wrede loterij.

Plots was er een wending, niet meer verwacht.
Opeens ging er iets goed, er groeide iets.
En het bleef groeien, het bleef zitten.
Twee hartjes die kloppen, en bleven kloppen
en of er een opperwezen bestond,
een god die alles goed maakte.
Hij nam, maar gaf ook, dubbel of niks.
Er groeide een warm moederhart.

Het leven bleef een wrede loterij,
het kraambed werd een bloedbad,
ze overleed dezelfde nacht.
Daar stond haar kist. Daar lag ze in,
met een kindje op elke arm.
O, wat liep de doodgraver
hier een inkomsten mis.

Michiel van Hunenstijn