Je zat al lang met iets, je moest je vader bellen.
Voor een bezoek was de afstand immers veel te groot.
Maar het had geen zin hem op te bellen,
de man was immers al jaren dood.
Ook vroeger hebben jullie nooit zo veel gesproken.
Jij was nogal op jezelf en hij nogal gesloten.
Nu zit je met dat oude zeer en al die grieven,
eigen schuld, men had nog zo gewaarschuwd:
doe het nu, praat, eens is het te laat,
Maar jij gedroeg je weer ‘ns nors en schuw.
En waarom had hij nooit gereageerd op al je brieven?
’s Nachts malen jullie conversaties door je hoofd
alles fictief, gewenst, gehoopt, vervloekt
hij zegt toch nooit waar jij op had gehoopt.
Misschien dat het gesprek anders loopt
als je hem vannacht opnieuw bezoekt.