een kruisweg
Gebogen zijn
haar rug en schouders
het hoofd, gelaat
dat zich verbergt:
haar eerstgeboren zoon
zulk leed –
was dit haar
toen voorzegd
Haar mantel heeft ze
krampend
voor haar borst geslagen
rond de stukken
van haar hart
dat brak
ze wil nog bij Hem zijn
waar, waar
Wind vlaagt opeens
opent haar dekkleed
mond en handen,
ze schreeuwt, ze wankelt
lijkt te bezwijken
ontzet:
leeg graf en
lege schoot
Ze laat zich vallen
op haar knieën
strekt armen, handen
bidt, smeekt, klaagt
verblind
verdoofd
wiegt ze als Job
Waarom, waarom
Stil, stil daalt
een zachte wolk
helder licht
en vleit zich
om haar heen
ze schrikt, weert af
kijkt en ziet
herkent, ze wéét
Ze richt zich op
en staat
vervuld van licht
glanzend
wordt haar wezen
even
opgeheven naar
de Hemelschoot
Verward
keert ze dan
terug op steen
en aarde
de schemer valt
en het is koud
Ze moet hier weg
waarheen, waarheen