Het was een barre winter
toen de prins te paard
kwam draven door
berijpte bossen,
over witte steppen,
toegevroren meren
en witte wolkjes blazend,
verkleumd tot op het bot,
met blauwe vingers
bij het verweerde slot
van Doornroosje kwam.
De sprookjesprinses sliep,
hoe dit straks af zou lopen
wist zij nog lange niet.
Zijn schouder stootte
bonkend op de poort,
de oude deur bezweek –
toen sloeg het lot toe:
zilverwitte, scherpe pegels
lieten los, kinkten op
zijn jonge schedel;
meedogenloze ijskristallen
braken hem alsnog,
kreunend bevrijdde zich
een laatste zucht.
De sprookjesprinses sliep,
hoe dit straks af zou lopen
wist zij nog lange niet.
Onwetend van
de wreedheid van de winter
en het drama rond haar sponde
snoof de prinses,
Rosalinde bij geboorte,
met haar fijne neusje –
pfff, zoveel stof – snurkte
evenzeer beschaafd
keek omhoog naar haar pendule
en draaide zich vervolgens
met welbehagen om.
De sprookjesprinses sliep,
hoe dit straks af zou lopen
wist zij nog lange niet.
De wekkerklok gaf haar
nog twintig jaren om
baas in eigen bed te zijn –
het was niet haar idee,
een prins-gemaal, en dat
zij, Rosa, dorens had
dat zou hij spoedig voelen
als zij dat nodig vond;
ze was wel blond, o ja, en mooi
maar heus niet dom –
dorens geven macht.
De sprookjesprinses sliep,
hoe dit straks af zou lopen
wist zij nog lange niet.
Met een glimlach
om haar rozerode mond
sliep ze verder tussen
lakens van satijn
op een bed van dons,
hoorde niet hoe
de wijzers van
haar oude klok knerpten
de scharnieren knarsten
en zevenvoudig mekkeren
uit het deurtje klonk.
Rosalinde sliep,
hoe dit straks af zou lopen
wist zij nog lange niet.
‘Verheug je en houd moed
nog honderdduizend dagen
dan komt Mama geit,
met aan haar arm
een rieten mandje, wijn
ook koek en ei
en zoete broodjes.
Houd vol, houd vol
het komt wel goed,
ze vliegt naar ons
in goudbesneden laarzen.’
Rosalinde sliep,
hoe dit straks af zou lopen
wist zij nog lange niet.
Toen kwam de wolf –
met zijn fluwelen stappen
benaderde hij stilletjes
nee, niet de klok
maar o, het zachte bed,
hij had een spliterwt
in zijn linkerklauw
die hij, terwijl zijn bek
de maagdelijke lippen
zocht, snel onder
het dons verstopte
Rosalinde sliep,
hoe dit straks af zou lopen
wist zij nog lange niet.
De koningsdochter schokte,
fronste, gaapte en
knipperde verstoord
haar slaapomfloerste ogen
‘Het is nog niet uw tijd,
ga heen gedrocht, affreus
die spliterwt en uw snor!’
Aanstonds verschrok het beest
en fleemde: ‘Heb geduld,
geef me een kans, ik
ben nu nog incognito.’
Rosalinde sliep niet meer,
wat hiervan kwam
lag in ’t verschiet.
Aleer de wolf nog verder sprak
verried prinsesje Roos
haar Koninklijke aard
en wuifde met haar handje:
‘Ga heen en spring
voor mijn part
uit uw harig vel’.
‘Zoals u wilt’, was zijn repliek
en stripte toen kordaat
zich zonder meer
tot prins in vol ornaat.
Rosalinde sliep niet meer,
wat hiervan kwam
lag in ’t verschiet.
Plotsklaps klaarwakker
riep Rosalien met huiver uit
‘O nee, ik ben verkocht
o hemellief, nu word ik bruid!’
‘Ik ben een sterke man
en u beslist een slimme vrouw’
sprak de veroveraar haar tegen
‘Ik weet voorzeker, Roos
daar komen mooie kinderen van’
en hierop reikte hij haar
heel beleefd zijn arm.
Het koningskind sliep zeker niet,
wat hiervan kwam
lag in ‘t verschiet.
Het was een wonderschone dag
met overvloed van zon
toen door een haag van
juichend volk de koets,
met prinses Rosalijn
en aan haar zij
de prins-gemaal,
hun nieuwe woonstee
het vorstelijk paleis bereikte
het waren glazen muiltjes
die aan haar voetjes prijkten
Het koningskind sliep zeker niet,
wat hiervan kwam
lag nader in ’t verschiet.
Op het balkon bezegelde het paar
de liefde met een lange kus –
De sprookjesprinses sliep
met deze prins-gemaal,
er lag iets nieuws in het verschiet
voorwaar ja, enkele jaren later
klonk op het landgoed
gezang van kinderstemmen,
het rijke nageslacht was mooi
dat was dus goed voorspeld.
Het bleef een sprookje en
jawel, de vele medespelers
leidden dus met elkaar
alsnog een lang gelukkig leven.