De smeltkroes vol herinneringen van de bejaarde vrouw
is omgevallen, bijna leeg. Ze vraagt maar steeds ‘Wie ben je nou’
en ik zeg weer ‘Ik ben je dochter’ en noem opnieuw mijn naam
Ze kijkt verbaasd met grote ogen die dan verdwalen naar het raam
Nog zijn ze open de gordijnen, al rest er amper licht
de schemering belet een ‘weet je nog’ – klein lijkt ze en verstild
O, kon ik nu toch met haar praten van al ons falen, onze strijd
waarom kwam ik te laat in deze luwte en krampt mijn hart van pijn
Nu eindelijk mijn tijd gerijpt is, een echt gesprek nabij
kan ik geen zin meer vinden – ik zwijg bij ons onmachtig samenzijn.
Dan zoen ik haar op beide wangen, haar ogen lichten even op
ze fluistert mild ‘Dag lieve kind’. Alweer vervreemd lacht ze hardop.