Slierten van stuivend zand
bedekken ongestoord
bedekken ongehoord
dit hellend vlak
en elk moment
dat ik hier loop
schieten kansen
langs mij heen
terwijl onder
het suizen van de wind
het vlak
vlak
tot aan de einder
krommend water raakt
dat grillig en
vervaarlijk ruist
zonder werkelijk
te veroveren of
zelfs banger maakt.
Overtuigd probeer ik lopend
elke sliert te volgen
wetend dat geen één
zich ooit
zich nooit
laat vangen.
Toch vraag ik mij
nu af
met de woeste
zee aan zij
kies ik voor
wind tegen als koers
of laat ik mij
vervoeren als een
nietige korrel
zwevend
bevend
klevend in cadans.