Sluitstuk

Heeft hij aan een vrouw gedacht
toen hij het koord op sterkte,
secuur de gordijnen sloot,
de tijgerlelie in haar smalle vaas
ten afscheid licht beroerde –

aan Rika, Betsy; aan Jacoba
met ogen bruin of hemelsblauw
die hij verhief tot sterren
aan het poëtisch fimament?

Of hoorde hij de stem vanuit
een later eeuw: “En weet je hoe?
Zijn beddekoord! Geheel in stijl!
Subliem!” Als sluitstuk, als apotheose
voor zijn lezers opgevoerd?

Werd het hem toen eerst helder:
“Er is geen weg terug, mijn werk
dwingt mij tot samenval” –
heeft hij zich nog verwonderd
over zijn ogen, droog –
zich aan de bedrand afgezet
om eenzaam te ontstijgen
aan dit tranendal?

Louise Broekhuysen, februari 2024