1.
Teveel dode dieren zoeken een plaats
in je hoofd.
Soms lijk je nog even langs te komen,
fiets aan de pui, je gezicht
– ben je thuis? – achter glas.
Alsof we ons hebben vergist;
een streep licht tussen
schors en pijnappel
in het bos in de herfst in de mist.
2.
Nog voor hij had aangeklopt
liet je hem binnen.
Ik gunde je grootser. Een bos tulpen
sterft brutaal en onverschillig;
tafel vlamt rood van het blad,
stelen met hun zwarte pitten dwars
door het plafond richting hemel, hel –
Hoewel. In de achtertuin
– naast de sering –
valt het skelet van je stoel
in onderdelen uit elkaar;
vrijplaats voor de tor,
voor de slak. Voor de spin.
3.
In San Diego vliegen pelikanen,
heeft hij gezegd bij het pakken
van zijn koffer.
Terwijl hij op het strand staat en ziet
hoe hun vleugels klimmen en dalen
als ellebogen schuurt het zout
zachtjes de vliezen van zijn rug,
veegt het de windsels uit zijn kop,
laat hij zijn dode zuster binnen.
Boven in zijn hotelkamer
schrijft hij een ansichtkaart.
“Heelhuids aangekomen”.
Louise Broekhuysen