Het hoofdje had gepast
in een handpalm; het kistje
bedekte precies hun knieën.
Nu lopen zij over het grind
naar het hek en door het hek
naar het huis. Dag na dag
zal dit hun wandeling zijn,
zullen zij de seizoenen lezen
aan hoe deze zich tot het hoekje
verhouden. Hangen zij tussen
de bloesems hun tranen te drogen,
horen zij klaagzang door krekels
gedeeld, zien zij de spin
draden weven van ontbrekende
woorden, zoekt hand naar hand
als de naam op de steen
onder de sneeuw is verdwenen.
Van het huis naar de plek,
van de plek naar het huis
waar zij niet langer wonen
maar wachten.
Een zoon. Voor de duur
van een oogopslag.
Louise Broekhuysen, oktober 2021