Er waren ouders, juffen,
leraren en bazen; vrouwen
een permanentje, de mannen
vers geknipt van de barbier.
Zij waren, en ik streefde. Ooit
zou ook ik zijn: door niets
af te leiden richt de naald
van een bascule zich
op zijn middelpunt.
Wie stak halverwege
zijn hand uit naar de schalen,
rommelde met gewichten,
verwisselde de polen,
haalde seinpalen om,
bestrooide de grond met
kopspijkers; maakte mij
tot iemand die opzij schiet
voor groepjes kuierende
pubers met – vanuit het natte
gras – bedremmelde excuses
voor wat ik aan wereld
nog besla?
Louise Broekhuysen, oktober 2022
Zij spreekt berustend over
ouder worden. Het past
bij haar verschijning: kleren,
bril, het lukraak opgebonden
haar, de kalmte in haar stem
en haar gedichten.
Soepel gaat zij over
tot het schetsen van het einde;
ziet het als verdwijnen
in een zee tot zij het water
en het water haar
zal hebben opgenomen.
Het heden laten sturen
door het slotaccoord –
ik hoor het met een zekere
afstand aan. Totdat ik reken.
Schrik. Zij is mij nauwelijks
een paar jaar vóór. Wat
maakte dat ik tot vandaag
de spiegels heb ontweken?
Louise Broekhuysen
Ik waan mij in het land waar ik
nooit was. Filmfragmenten
laten zien hoe licht ze zich
bewogen, vader, moeder,
broertjes – een gratie ongekend
in het kille Nederland. Hollend
over hellingen, in uitgestrekte
tuinen met hun bloemengeuren
dwars door het celluloid.
Onder mijn parasol, koel
water binnen handbereik,
kantelen de beelden. Hoe
onder deze zon de mannen
werden afgevoerd, de vrouwen
urenlang in rijen op appèl.
Uitgeteerde kinderen
ten prooi aan tropenziekten.
Het – voor de hitte uit – haastige
begraven in onbestemde grond.
Eenmaal in het thuisland
bleef het sprankelend bewegen
hun herinneringen kleuren.
Pas met het eind in zicht
kreeg in koortsdroom
en doorwaakte nachten
het schroeien, branden
uit die verdrongen jaren
genadeloos de overhand.
Louise Broekhuysen, augustus 2022
Het firmament aan flarden.
Gevangen in de armen
van de saxofoon; schillen
worden losgetrokken
zoals je moeder vroeger
pleisters: je knie in brand
maar even later streek je
over het nieuwe vel.
De finale solo. Het lijkt
zwart in zwart te regenen.
Er hangt een flauwe kruitdamp.
We waaien – godzijdank –
we waaien nooit meer schoon.
Louise Broekhuysen, juli 2022
Ze lijken uit spelonken opgedoken:
de barse koppen boven vette buiken,
de spichtige gezichten met piekerige
haren en fletse ogen; pubermeisjes
met nu al uitgeholde schoonheid,
kinderen waakzaam loerend
boven hun suikerspin.
Kermis in de provincie:
eeuwenlange uitbuiting,
schaamteloze verachting
en generaties ondervoeding
afgedrukt in schonkige lijven,
kromme ruggen en verbeten
monden voor de schiettent.
In het schetterend lawaai
en het zinderende licht
zoeken ongestilde honger
en door geen emmers drank
te lessen dorst een uitweg
in gillend genot tussen
wentelend en draaiend blik.
Louise Broekhuysen