Louise Broekhuysen

Wat koud was,
losgetrokken,
hoeken met altijd
iets schurends,
kalk tegen kalk –

wat zag jij door de ramen
dat je de troffel greep,
stenen opnieuw voegde,
naden polijstte, ranken
op de muren schilderde,
de vloeren wreef
tot zijdezacht?

Nooit gaf iemand mij
zo aan mezelf terug,
zo onvoorwaardelijk.
Op goed geluk.

In de tuin stak de kastanje
zojuist zijn kaarsen aan –

wie zo geneest
valt niet meer stuk.

Louise Broekhuysen, juni 2024

Tot nog toe had de tijd aan jouw
kant gestaan. Dan sterft je grote
broer (hij de onsterfelijke), ben jij
de volgende, is eensklaps haast
geboden: welk beeld van jou
mag losgelaten op volwassen
kinderogen? Het dagboek
van de monkelende puber,
door tranen gewolkte brieven,
de grijze schaamte over kladjes
van het nooit voltooide vers?

Verscheuren doe je met twee
handen, een daad van geweld:
het geluid waarmee je blad
na blad de nek omdraait, jezelf
ongrijpbaar maakt. Geen
risico’s, geen slordigheden,
geen tussen regels schemerend
verhaal – – de Toorn Gods
vrees je met aanmerkelijk
minder vreze

dan het oog van je nageslacht.

Louise Broekhuysen, mei 2024

Schrijf toch eens over
de liefde – en dan niet zo
keurig, zo hemels, zo stralend,
zo boordevol fatsoen,

meer zoals in de Middeleeuwen
hongerige honden menselijke
resten opgroeven, het vlees
losscheurden; het hijgen,
de stank, het schrapen van
tanden langs bot, het slurpen,
vermalen, verorberen –

niet over het trillen van wimpers
op de wang naast de jouwe,
vlak voor het wakker worden;
niet over de hand van wie
meegaat naar de uitslag
in het ziekenhuis

en zeker niet over het samen
kijken naar de boom in volle
bloei, wit als op de dag
van de Schepping –

en daar niets
over hoeven zeggen.

Louise Broekhuysen, april 2024

Van wat mij verontrust
lees ik de helft,
negeer de conclusie,
sluit mijn oren voor
de stem van mijn vader
die zich na de oorlog
door geen vredesakkoord
liet bedotten: “geen volk
wil de geest terug in de fles.”

Want hardhorend of blind,
op mijn trommelvlies bonkt
meer en meer zijn gelijk,
blijkt zelfs van de fles
elk spoor te ontbreken,
herrijzen de vaandels,
is van de conclusies
de intocht ophanden –
komen wij voor het fluiten
van kogels onafwendbaar
binnen bereik.

Louise Broekhuysen, maart 2024

Heeft hij aan een vrouw gedacht
toen hij het koord op sterkte,
secuur de gordijnen sloot,
de tijgerlelie in haar smalle vaas
ten afscheid licht beroerde –

aan Rika, Betsy; aan Jacoba
met ogen bruin of hemelsblauw
die hij verhief tot sterren
aan het poëtisch fimament?

Of hoorde hij de stem vanuit
een later eeuw: “En weet je hoe?
Zijn beddekoord! Geheel in stijl!
Subliem!” Als sluitstuk, als apotheose
voor zijn lezers opgevoerd?

Werd het hem toen eerst helder:
“Er is geen weg terug, mijn werk
dwingt mij tot samenval” –
heeft hij zich nog verwonderd
over zijn ogen, droog –
zich aan de bedrand afgezet
om eenzaam te ontstijgen
aan dit tranendal?

Louise Broekhuysen, februari 2024