Louise Broekhuysen

Hij heeft drie weken
zitten schreeuwen op mijn stoep
alsof, hun zorg ten spijt,
zijn ouders hem van meet
af aan hadden tekortgedaan.

Van hulpeloos gefladder
gegroeid naar vleugelslag
voert hij gemoedelijk strijd
om schoorstenen en dakrand;
stoeit hij in de platanen
met jongens van zijn groep.

Niet alles slijt, ook niet
bij kauwen. Uit kruinen
vol gekwetter herken ik
rond het etensuur de nooit
te stillen honger
in zijn verongelijkte roep.

Louise Broekhuysen, april 2023

1.

Teveel dode dieren zoeken een plaats
in je hoofd.

Soms lijk je nog even langs te komen,
fiets aan de pui, je gezicht
– ben je thuis? – achter glas.

Alsof we ons hebben vergist;

een streep licht tussen
schors en pijnappel
in het bos in de herfst in de mist.

2.

Nog voor hij had aangeklopt
liet je hem binnen.

Ik gunde je grootser. Een bos tulpen
sterft brutaal en onverschillig;
tafel vlamt rood van het blad,
stelen met hun zwarte pitten dwars
door het plafond richting hemel, hel –

Hoewel. In de achtertuin
– naast de sering –
valt het skelet van je stoel
in onderdelen uit elkaar;
vrijplaats voor de tor,
voor de slak. Voor de spin.

3.

In San Diego vliegen pelikanen,
heeft hij gezegd bij het pakken
van zijn koffer.

Terwijl hij op het strand staat en ziet
hoe hun vleugels klimmen en dalen
als ellebogen schuurt het zout
zachtjes de vliezen van zijn rug,
veegt het de windsels uit zijn kop,
laat hij zijn dode zuster binnen.

Boven in zijn hotelkamer
schrijft hij een ansichtkaart.

“Heelhuids aangekomen”.

Louise Broekhuysen

Seizoenen laten ze niet toe.

Hooguit de kaalslag van januari:
bed, twee stoelen, waterglas; je ogen
lege binnenkanten, je huid
geschilferd als een dode taal.

(bloembollen in de kelder,
met bleke scheuten uitgelopen
in een verwarde poging
zonder licht te groeien; ze ritselden
en wogen bijna niets)

Schuldig kijk ik van je weg,
zoek iets buiten handbereik,
een vloeibaar, nooit verzonnen
woord om schillen in te dopen,

je sappen terug te roepen.

Louise Broekhuysen

Met het prille vriendje
de jeugdherbergen langs.
Hij weet van kaarten
en van provinciale wegen,
zal het grootste deel van
de bagage, doet luchtig
als ik hem waarschuw
voor deze brekebeen,

zo eentje die al fietsend
langs Gelderse rivieren,
door bos en heidevelden
blijft steken in de modder
en het mulle zand, over
de kop slaat door takken
in de spaken, spijkers
en glasscherven niet
weet te ontwijken.

En om de haverklap
een vliegje in m’n oog.
Hij vist ze er zorgzaam uit.
“Kijk es opzij, omhoog…”

Zijn ja-woord blijft voor mij,
ook na een halve eeuw,
een onbegrijpelijk fenomeen.

Louise Broekhuysen, maart 2023

Stond er op het kussentje
van mijn handpalm
maar een bouwseltje
waarvan ik met een grasspriet,
een wimper, een zaadpluis
het deurtje kon openen
en dat op de bodem
iets zou liggen dat geen
geluid, gebaar, geen
taal kent dan ritsel,
rimpeling die zichzelf
de weg wijst naar wat niet
te delen is – in het neerdalen
weet te verwarmen
wat in de verstarring
van het missen niet
te helen is.

Louise Broekhuysen), februari 2023