Louise Broekhuysen

De wind blies bladeren op hopen
tegen de achterdeur;
als een kabouter waad ik
door het goud.
Zo kind was ik niet vaak,
ook niet als kind.

Is dit wat het bewegelijk
verval in mij wakker maakt:
een vroeger, nog niet aangetast
door onbegrip en afweer?

Over het tuinpad gaan
langs de ineengeschoven
tijd, de zon koraalrood
op de takken. Te lopen
tot de laatste vogel zwijgt,
het donker wordt,
er niets is dan de ritsel

tussen blad en voet.

Louise Broekhuysen, november 2024

Met ogen als seinpalen
buiten gebruik loopt hij
zijn uitgesleten kring,
links- dan wel rechtsom.

Wij kijken zonder te huiveren.

Wolf, roep je fabels in je terug.
Ontsteek het vuur in je ogen,
neem een aanloop, werk je
over het prikkeldraad. Geniet
van de schrik op de gezichten.

Zet je tanden in het vlees
van onverschillig wie jou
staat aan te gapen. Proef
het bloed maar glip, vóór
het schot valt, tussen
de benen door. Gebruik
je vernuft voor de vlucht
richting bossen.

Vlei je neer in het warme
zand en lik de wonden
op je buik. Beweeg je oren:
hoog boven je ruist de wind
in het zomerblad –

Louise Broekhuysen, oktober 2024

Liever joegen we ze ook
uit de plantsoenen:
die grote schreeuwers
als de roeken, kauwen, eksters
en het kraaienvolk.

Maar zéker weren we ze
uit onze achtertuin,
met hun kledders grijze
schijt in de rozenstruiken
en op ons gazon. Hooguit
geven we ruimte aan
de kleine zangers: merel,
lijster, roodborst – en vooruit,
een dakpan voor een enkele
vreemdeling als de gracieuze
zwaluw uit het verre Afrika.
Tenminste – zolang zij welluidend
onze dagen weten te omlijsten
in ruil voor het kostelijk voer
dat door ons met zo’n gulle
hand voor hen wordt gestrooid.

Louise Broekhuysen, september 2024

Zoals we dachten
dat deze oorlog
de laatste was,

wij zorgeloos
mochten verkennen,
struikelen, groeien.

Mieren kriskras
tussen grassen en mossen;
onder het klimmen en dalen
hun eieren veilig weten
in het binnenste van de berg
die hun huis is.

Louise Broekhuysen, augustus 2024

Wat koud was,
losgetrokken,
hoeken met altijd
iets schurends,
kalk tegen kalk –

wat zag jij door de ramen
dat je de troffel greep,
stenen opnieuw voegde,
naden polijstte, ranken
op de muren schilderde,
de vloeren wreef
tot zijdezacht?

Nooit gaf iemand mij
zo aan mezelf terug,
zo onvoorwaardelijk.
Op goed geluk.

In de tuin stak de kastanje
zojuist zijn kaarsen aan –

wie zo geneest
valt niet meer stuk.

Louise Broekhuysen, juni 2024