Aan Drika

Slechts éen keer heb ik je gezien, je was
gezeten in een Tesla, die de Lada
waar ik mee reed, passeerde in volle vaart,
de kennismaking kon niet korter zijn.

En toch, zij duurde lang genoeg om mij
het eindeloze levenspad met fletse lach
te doen vervolgen. Ach! geen enkel blij
glimlachje liet ik meer, sinds ik je zag.

Waarom ook heb je van dat blonde haar
waar de engelen aan te kennen zijn? En dan,
waarom blauwe ogen, zo diep en helder,
je wist toch dat ik daar niet tegen kan?

En waarom mij dan zo voorbij gesneld
en niet als het stoplicht ging branden
mijn hoofd in je armen vast gekneld
en op mijn mond je lippen vastgedrukt?

Je vreesde mogelijk voor een botsing, maar Drika,
wat kon een zaliger moment zijn, dan ik, in mijn Lada
onder een helse vonkenregen en brekend blik
samen met jouw verpletterd te worden in een Tesla?

Louis Radstaak, februari 2024
(naar Aan Rika van Piet Paaltjens)

Aan Rika

Slechts éénmaal heb ik u gezien. Gij waart
Gezeten in een sneltrein, die den trein,
Waar ik mee reed, passeerde in volle vaart.
De kennismaking kon niet korter zijn.

En toch, zij duurde lang genoeg, om mij
Het eindeloos levenspad met fletsen lach
Te doen vervolgen. Ach! Geen enkel blij
Glimlachje liet ik meer, sinds ik u zag.

Waarom ook hebt gij van dat blonde haar,
Daar de englen aan te kennen zijn? En dan,
Waarom blauwe oogen, wonderdiep en klaar?
Gij wist toch, dat ik daar niet tegen kan!

En waarom mij dan zoo voorbijgesneld,
En niet als ’t weerlicht, ’t rijtuig opengerukt,
En om mijn hals uw armen vastgekneld,
En op mijn mond uw lippen vastgedrukt?

Gij vreesdet mogelijk voor een spoorwegramp?
Maar, Rika, wat kon zaalger voor mij zijn,
Dan, onder hels geratel en gestamp,
Met u verplet te worden door één trein?