Er is vandaag niets bijzonders gebeurd,
behalve dat ik een nieuwe verrekijker heb gekocht.
Vergroot twaalf keer, zei de verkoper.
Ik bespied vogels, moet u weten.
Mijn perspectief wordt begrensd door een kijkhut.
Ik zie scherp, ik maak het kleine groter.
Ik bekijk de wereld door een luikje.
Dat bevalt mij: wat ik niet zie, bestaat niet.
Ik ben veilig, niemand ziet mij.
Ik richtte de kijker door de winkelruit naar buiten,
op het terras aan de overkant van de straat.
Toen zag ik.
Daar zat jij, zeldzaam mooie vogel,
alleen aan een tafeltje in de zon.
Je was niet geringd, ook dat zag ik.
Een buitenkans.
Die vogel wil ik vangen, dacht ik,
mijn kooi is groot genoeg voor z’n tweeën.
Ik bleef kijken. Wilde je opstaan?
Dan was snel handelen geboden.
Ik haastte mij naar de uitgang van de winkel.
Maar voordat ik de straat kon oversteken,
schoof er een bestelbus in mijn blikveld.
Toen hij weg was, zag ik nog net
hoe jij je zomerse vleugels ontvouwde,
opsteeg, en langzaam oploste in het blauw.
Daar kon ik met geen kijker tegenop.