Tussen ooit en nooit

Ver verwijderd van het heden
Bevond ik mij onvoorbereid
Zomaar in de Hof van Eden
Geheel ontkomen aan de tijd.

Ik lag er op mijn vuistdik bed van mos
En zag dat alles goed was.
Gods glimlach golfde over beemd en bos
En al het andere gewas.

De dieren in een wijde kring
Oogstten mijn vertedering
De tijger at een kropje sla
De leeuw lag bij het lam
Een appel werd verorberd door de slang.

’t Was goed dus ga maar na
Ze waren voor elkaar
En voor de duivel nog niet bang
Er was geluk in overvloed.

Mijn droom zou echter niet lang duren
En het eind is gauw verteld
Aan deze kant van ’t hek
Kwam over ’t grasveld aangesneld
De rode kater van de buren
Met een vogeltje in de bek.

En in ’t land van de Twee Stromen
Lijdt men naar ik heb vernomen
Constant onder bruut geweld.

Alleen wie in een droom wil wonen
Vindt wel weer een onderkomen
Mij rest slechts het hier en nu
Het onbarmhartig heden
En zwerven tot de horizon
Of sterk verzwakt van lijf en leden
Tot waar ik ooit begon.

Leen de Oude