Mijn droom hangt aan een zijden draad.
Wind steekt op. Ik kan
er niet uit, ik heb te lang gewacht.
Ik sta er gekleurd op.
Vlinders fladderen in mijn richting:
de nachtpauwoog, de wapendrager, de doodshoofdvlinder.
Ik ben ongewapend, dat zien jullie toch!
Het lieveheersbeestje was al dood
toen ik het vond.
De bidsprinkhaan begint zijn requiem.
De valse kruisspin, die eigenlijk
niet mee mag doen, loert op mij.
Zijn web beweegt. Dit is
geen eerlijk proces!
Waar blijf ik als de draad knapt,
waar als hij het houdt?